Home>>read De Falende God free online

De Falende God(24)

By:Mike Jansen


Met een kreet ontwaakte Jedaraman. Hij stond op en liep wat rondjes om de toren om zijn spieren warm te krijgen en na te denken over deze visioenen. Hij schreef wat op verschillende vellen perkament, maar zijn gedachten bleven terugkomen op de angstaanjagende beelden die hij gezien had. Het verbaasde hem dat hetgeen er scheen te gebeuren nu opeens zo naar voren kwam en dat hij er niet eerder iets van had gezien. Hij legde zijn schrijfgerei neer en staarde naar de hemel met zijn handen onder zijn kin gevouwen.

Een raar kleurenspel ver in de westelijk hemel trok zijn aandacht. Nieuwsgierig kneep hij zijn ogen samen en tuurde. Vervolgens daalde hij snel af de toren in en haalde wat instrumenten tevoorschijn uit zijn laboratorium. Op het platte dak van de toren tekende hij Kracht, Bescherming en Zicht en plaatste op elk van de hoekpunten van de diagrammen een geheiligd bronzen beeldje uit het Arkerish pantheon dat de focus van de krachten die werden verzameld, versterkte en op de persoon die in het centrum ging staan zou richten. Jedaraman stelde zich op precies in het brandpunt, zodat zijn capaciteiten vele malen versterkt werden.

Hij richtte zijn aandacht op de gebeurtenissen in het verre westen. Er gebeurde iets voorbij Tra Sitka, over de Straat van Sitka en nog verder, ergens op het eiland Cranborn. Er was magie, veelkleurig en indringend, intens bijna, alsof er een nieuwe zon was gerezen in het midden van de nacht, voor diegenen die zicht op zulke zaken hadden. Het was sterke magie, maar de ontlading was wild en ongecontroleerd, alsof er een reservoir was lek gestoten, dat nu naar alle kanten leegliep. Jedaraman pijnigde zijn geheugen om uit te vinden of hij eerder zoiets had gezien, maar zijn geest bleef blank, hoewel zijn gedachten voortraasden.

Langzaam vormde een conclusie zich in zijn hoofd: een schouwspel als dit zou kunnen ontstaan als een van de Ankers stierf op gewelddadige wijze. Ankers waren wezens of voorwerpen die doordrongen waren van veel, heel veel magische kracht, zozeer zelfs dat ze de werkelijkheid om zich heen beïnvloedden. Hij herinnerde zich een tijd dat er veel Ankers waren, een tijd van evenwicht en grote vooruitgang, beschaving en het nastreven van kennis.

Jedaraman slikte even. Er waren niet zoveel Ankers meer. De tijden waren barbaars geworden en beschaving werd teruggedrongen en verviel naar een laag niveau. Een van de redenen waarom hij in deze afgelegen toren wenste te wonen. Ten westen van Tra Sitka wist hij nog maar één Anker, Keandabas, de laatste van de Draconii en een van de oudste voorstanders van de Banning als de geschiedenis mocht worden geloofd.





In zijn lange leven had Jedaraman twee maal eerder de dood van een Anker meegemaakt, er zelfs een bijgewoond. Maar dat waren de Ouden, de machtigsten van zijn eigen ras, met een levensspan die ver voorbij die van normale mensen reikte, maar toch sterfelijk. Hun macht verbleekte echter bij de pure, rauwe kracht van een Draconii en Keandabas was een van de machtigste van de Draconii, zelfs toen de Westelijke landen nog redelijk dichtbevolkt waren met hun ras.

Hij zuchtte een paar keer diep. Wat te doen? Zijn visioenen waren helder geweest, hij zou sterven, gewelddadig. Het was hem alleen niet duidelijk geworden of zijn dood een eenmalig iets zou zijn, of dat hij conform de visioenen duizend doden zou sterven. Geen prettig vooruitzicht. Jedaraman wierp runenstenen en mangelde zijn verzameling vogelbotten. Beide voorspellingen die hij daaruit kreeg wezen op slechte tijdingen. De runenstenen, van nature optimistischer van aard, voorspelden het einde van de wereld. De vogelbotten braken spontaan toen hij ze wierp.

Rond middernacht nam hij afscheid van zijn oude getrouwe geit Bethie. Renter Martaan sprak haar troostend toe in de geitenklanken die hij altijd rond de beesten bezigde en vertaalde voor Jedaraman: ‘Ze neemt het u niet kwalijk, Meester. Ze begrijpt dat uw nood vele malen zwaarder weegt dan het lijden van een enkele geit. Ze hoopt dat u in een volgend leven als geit terugkomt in deze stal om de fijnere punten van het lot van een offergeit met de anderen te bespreken en haar naam terug te horen in de vele gedichten die de andere geiten voor haar hebben bedacht.’

Jedaraman zuchtte. ‘Volgens mij heeft ze dat nooit allemaal gezegd, Renter.’

‘De taal van de geit is rijk in nuance en dubbele bodems, Meester,’ antwoordde Renter, ‘en ik vrees dat ik haar woorden geen recht doe met mijn erbarmelijke vertaling.’

Jedaraman zuchtte nogmaals, schudde zijn hoofd en greep de kop van Bethie en trok die opzij, waarna hij met een lange, vlijmscherpe bronzen offerdolk het dier op de voorgeschreven wijze slachtte door haar leeg te laten bloeden vanuit de nek, zodat de ingewanden optimaal leesbaar zouden blijven.





In de ingewanden van de geit waren vele zaken te lezen en indachtig de woorden van Renter was Jedaraman bedacht op nuances en dubbele bodems. Er was melding van het sterven van een belangrijk Anker. Een aantal personen leek betrokken bij de dood van het Anker. Keandabas was een van de machtigste Draconii. Bij zijn dood waren drie mensen betrokken, huurlingen zo te zien. Hij vroeg zich af wat voor huurlingen in staat waren een volwassen Draconii, een van de oudste en dus sluwste van zijn soort te doden. En belangrijker nog, wie had ze gestuurd, en waarom? Terwijl zijn blik verder gleed langs lever, milt, darmen, longen en alle verbindende stukjes kwamen meer details en nuances op hem af en droegen bij aan het beeld dat hem langzaam voor ogen kwam. Bij het hart, het centrum, lichtte een woord op in zijn gedachten: Nortrak.