Home>>read De Falende God free online

De Falende God(23)

By:Mike Jansen


‘Ne-ee, ne-ee en nog eens ne-ee.’ Renters stem sloeg even geitachtig over. ‘U begrijpt het niet, Meester. De geiten, ze zijn geboren filosofen en fatalistisch optimisten. Dichtkunstenaars en diepzinnige denkers. Hun wijsheid overbrugt vele generaties en ik wil me die wijsheid eigen maken.’

Met een diepe zucht en een berustend gebaar liet Jedaraman het er maar bij. Hij maakte ook geen aanstalten de dorpelingen wijzer te maken. Zijn rust was hem meer waard dan het wegnemen van wat angst en hij was ook wel tevreden over de bijnaam die ze tegen hun kinderen fluisterden: Bokkenschaduw.





Overdag werkte Jedaraman in zijn bibliotheek en kopieerde hij oude, half vergane manuscripten op nieuw perkament. Diep in een droge, goed afgesloten en van de geiten gescheiden kelder onder de toren bestudeerde hij de oude talen van het Eerste en Tweede Keizerrijk, ooggetuigenverslagen van de Karantische Slachtingen, een langdurige periode van onrust na de val van het tweede Keizerrijk die werd gekenmerkt door een opeenvolging van charismatische veldheren die hele volken wisten op te zwepen ten strijde te gaan tegen hun buren. Bijzonder vermakelijk waren de boodschappenlijstjes van de concubines van het Hemelse Celibatair Patriarchaat, dat meer dan een eeuw lang de angst voor alles wat onnatuurlijk was bij de lokale bevolking had aangewakkerd. Gelukkig was de erfopvolging gestopt bij de dertiende patriarch, die kinderloos was en bij zijn dood toch eigenlijk een vrouw bleek te zijn. De schok die dat teweeg bracht onder de bevolking was op zijn zachtst gezegd interessant en na een bloedige zuivering was de gehele religieuze klasse verdwenen.

Gedurende zijn vele omzwervingen had Jedaraman in vele vervallen steden en gebouwen gezocht naar fragmenten en relikwieën uit lang vervlogen tijden, zelfs in ruïnes die ouder waren dan de Banning en de kleine stukjes perkament waren hem dierbaarder dan al de schatten die hij verder nog tijdens zijn onderzoeken vond.

’s Avonds beklom hij de driehonderddrieëndertig treden van de toren naar het dak, waar zijn trouwe telescoop stond en een stevig afdak een beschutte plek vormde om zijn waarnemingen te kunnen noteren aan de kleine, houten tafel waar een enkele, kleine kaars net voldoende licht wierp zodat Jedaraman bij het licht ervan zijn perkamenten kon beschrijven. In de volslagen duisternis van de vlakte bestudeerde hij de sterren en trok hij zijn horoscopen zodat aan het einde van de ochtend, wanneer de lucht zachtroze kleurde door het naderen van de Zonnewagen, de top van de toren bedekt leek met een dun laagje sneeuw. Vervolgens verzamelde Jedaraman zijn horoscopen en voorspellingen, organiseerde ze in het licht van de rijzende zon en bracht ze naar zijn bibliotheek, waarna hij de rust van zijn vertrekken opzocht en meestal een half uur tot een uur rustte en soms zelfs sliep.

Dit was de afgelopen eeuwen zijn routine geworden en zijn bibliotheek was inmiddels gevuld met zijn voorspellingen. Zoals elke ochtend na zijn dutje, begaf Jedaraman zich naar de spiegelkamer, alwaar hij in zijn obsidianen zichtspiegel gebeurtenissen van het nu kon aanschouwen en die probeerde te vergelijken met de vele details die hij tijdens zijn nachtelijke sessies opschreef. Dit alles om zijn voorspellende gaven bij te slijpen en telkens verder in de toekomst te kunnen kijken, om uiteindelijk dat ene visioen te vinden: de dag van zijn eigen dood. Het was niet het vooruitzicht te gaan sterven dat Jedaraman beangstigde. Het was eerder de angst dat het visioen nooit zou verschijnen en dat hij niet zou sterven. Na meer dan duizend jaar de wereld te hebben aanschouwd en aanwezig te zijn geweest bij diverse grote gebeurtenissen, vond Jedaraman het wel mooi geweest. Zijn echte naam wist hij, was veel langer dan wat hij nu gebruikte, maar hij was hem vergeten en hij merkte dat de eeuwen in elkaar begonnen over te lopen.





Deze avond was begonnen als zovele andere. Bij het invallen van de duisternis verschenen de sterren en aan de hand van die lichtjes liet Jedaraman zich in een diepe trance verzinken die hem toegang verschafte tot een schimmig dromenrijk, een soort halfslaap, waarbij hij af en toe een oog opende om de veranderingen in de sterrenhemel waar te kunnen nemen of door zijn telescoop naar een van de manen staarde.

Normaal was de droomtrance een plezierige bezigheid, maar vanavond was anders: schaduwen rezen in de droomwereld en er waren donkere, angstaanjagende beelden die zich niet duidelijk voor Jedaraman wilden of konden manifesteren, maar die hem tot in het diepst van zijn ziel verkilden. En hij zag zichzelf sterven, niet één keer, maar wel duizend keer. En niet één keer in zijn eigen, warme bed, maar altijd gewelddadig en angstig. Nog angstiger werd het toen hij merkte dat hij dieper was weggezakt dan hij gewoon was en dat hij de weg naar het bewustzijn niet terug kon vinden. Gelukkig was de kern van zijn wezen gestaald door eeuwen training en discipline en terwijl duistere beelden zijn mentale bastions bestormden beklom Jedaraman de duizend-en-twee treden der bewustwording tot hij de droomtrance voelde verzwakken.