Onvermoeibaar rende het drietal over velden met graan, langs appelboomgaarden en door loof- en naaldbossen, over bruggetjes en door diepe greppels. Met een wijde boog trokken ze om boerenhoeves en een enkele garnizoensbarak; ook al zagen die er verlaten uit, je kon nooit weten.
Een volle dag later tegen de ochtend pikten ze het spoor van Grijs op waar dat het Grellingerwoud verliet. De drie huilden in een minutenlange extase en volgden daarna met hoge snelheid het spoor.
De Aftocht
Ver in de diepe zuidlanden van Oregonne stond Weldaf Gardansson, heerser van Gardanfels, rechtop in de stijgbeugels van zijn fiere hengst en overzag zijn legioenen die in gereedheid waren gebracht om na een beleg van meer dan acht jaar de grote burcht van Viorettellat te veroveren. Duizenden fakkels duidden de plaatsing van zijn troepen aan, verspreid over de vlakte voor de burcht.
Hij was gekleed in meerdere lagen schaapswollen tunieken en broeken met daaroverheen zijn bronzen maliënkolder. Hoewel de lente was aangebroken waren de nachttemperaturen nog ver onder nul en zijn adem kwam in witte wolken naar buiten. Er hingen kleine ijspegels aan zijn imposante, rode snor.
Links naast hem stond zijn generaal Igor Eenhand, bijgenaamd ‘De Verschrikkelijke’, in vol berserkerskostuum met de immense, tweehandige bijl die hij noodgedwongen met één hand had leren gebruiken en het schild van Ortgralhuid waar de bebloede manen nog opzaten.
Ter rechterzijde zat Volon Giraingard te paard, zojuist gearriveerd na een uitputtende tocht, expert in het forceren van belegeringen. Hij was gekleed in eenvoudige leren tuniek en broek met daaroverheen wollen beschermlagen en een lange, waterafstotende versterkt leren jas gemaakt van dik aurikvel. Hij zag eruit als iemand die het volstrekt niet naar zijn zin had.
Achter de drie mannen stond nog een groepje astrologen, waarzeggers en ingewandlezers die kruiden brandden in komforen en schalen kwikzilver gebruikten als spiegel om daarin het handschrift van de goden te ontwaren. Een goed generaal raadpleegde alle kennisbronnen die voorhanden waren.
De verdedigers waren uitgeput en hun bevoorrading was al jaren geleden afgesneden door de snelle regimenten steppepaarden die tot ver op de zuidelijke ijssteppe foerageerden. Weldaf had de regimenten zelf in het diepste geheim getraind in de wetenschap dat zijn vijand paarden zelden als meer dan lastdieren beschouwde. Dat voordeel had hij genadeloos uitgebuit en vaak waren zijn troepen alweer verdwenen voordat de vijand in de gaten had wat er aan de hand was en waar een aanval vandaan kwam.
In de voorste linies had hij zijn piekeniers geplaatst, geharde regimenten uit Amartafjar en Furiljebret die vaak ingezet waren bij de vele grensconflicten met Oregonne. Daarachter linies met langbogen uit zijn eigen Gardanholm, krijgers die jaren getraind hadden met hun zware langbogen tot ze op driehonderd voet afstand een vijand een pijl door zijn linker oogbol konden schieten. Twee volledige legioenen zwaardvechters en drie volledige legioenen speerdragers vormden het verdere voetvolk. Twee regimenten zware cavalerie en een regiment lansiers bewaakten de achterhoede.
De muren waren maand in maand uit bekogeld met blokken steen door een batterij aan blijdes. Soldaten waren van de muur afgeschoten met welgemikte katapultschoten en zodra de aarden wallen die Weldaf had opgedragen dicht genoeg de burcht genaderd waren, hadden zijn boogschutters het leven van de verdedigers een hel gemaakt. Toch duurde het al met al acht jaar voor de burcht voldoende verzwakt was dat Weldaf een aanval durfde uit te voeren. Nog steeds werd de burcht onophoudelijk bekogeld en er waren diepe gaten in de reusachtige muren geslagen, die tot nu toe furieus bevochten werden door de verdedigers. Maar daar zou vandaag een eind aan komen.
Oregonne grensde aan Gardanfels en was een vazalstaat van Mavartallat, een koninkrijk ten zuiden van het Melegonne-gebergte dat slechts enkele maanden per jaar beschikte over temperaturen die karige landbouw en scheepvaart mogelijk maakten. De krijgers van de ijzige steppes van Mavartallat waren echter geharde strijders, die vanuit hun door bergketens omsloten land de omliggende staten hadden veroverd. Deze vazalstaten werden bestuurd door een gouverneur vanuit Ard Mavartallat, de millennia oude hoofdstad waarvan beweerd werd dat hij was gebouwd uit nooit smeltende, blauwe gletsjerijsblokken. De weinige passen die in en uit Mavartallat leidden werden gedomineerd door immense forten, buitenproportioneel groot zodat er wel werd gefluisterd dat het reuzenburchten waren en dat in een de tijd van oorlog de reuzen zouden terugkeren. Het was Weldaf Gardansson altijd een doorn in het oog geweest dat de rijke landen van Oregonne weigerden te handelen met zijn volk en ook geen toegang verleenden om de rijke naaldbossen en ertsen van het land te ontginnen. Na herhaalde pogingen om dit conflict vreedzaam op te lossen had hij Igor Eenhand met een aantal regimenten erop uit gestuurd om Oregonne te dwingen naar de onderhandelingstafel te komen. De eerste schermutselingen wist Igor Eenhand eenvoudig de overhand te krijgen en daar kreeg hij zijn bijnaam ‘De Verschrikkelijke’ omdat hij streefde naar totale vernietiging van zijn tegenstander. Hij nam dan ook geen gevangenen. Dat had geduurd tot hij een regiment speerdragers uit Mavartallat had aangevallen. Deze geharde veteranen hadden het leger van Igor Eenhand aan het wankelen gebracht, ondanks een overmacht aan zijn kant en alleen dankzij het grote aantal mannen dat hij in de strijd kon gooien wist hij de speerdragers te verdrijven. Dat verdrijven verliep ordelijk en met een minimaal aantal slachtoffers bij de vijand. Toen Igor de achtervolging inzette draaide de vijand zich om en vernietigde zijn voorhoede, waarna Igor Eenhand besloot dat versterkingen noodzakelijk waren tegen deze krijgers.