Home>>read De Falende God free online

De Falende God(19)

By:Mike Jansen


Iorgas de kluizenaar sleet hier de laatste dagen van zijn leven. Met veel plezier zag hij mensen langs de weg komen en fantaseerde over hun reizen. Soms sprak hij hen aan en probeerde dan te achterhalen of toevallig deze reizigers van zo ver waren gekomen als de Diepe Landen, maar in de vele jaren die hij hier in zijn geïmproviseerde boomhut had gewoond, was de meest zuidelijke reiziger een koerier geweest, die hier te paard gekomen was vanuit Barga, een havenstad een paar honderd mijl zuidelijk van Houthaven. En dat dan alleen omdat de Straat van Sitka nog was dichtgevroren en er geen scheepvaart mogelijk was.

In zijn jeugd had Iorgas veel gedacht aan reizen, maar een zurige vrouw en kinderen hadden hem aan Houthaven gebonden totdat hij een oude man met flink wat kwalen was geworden. Nu was zijn vrouw heengegaan en zijn kinderen hadden hun eigen leven waarin geen plaats meer was voor een oude, knorrige man die klaagde bij elke weersomslag. Uiteindelijk had hij zijn bezittingen verkocht en had hij vlak buiten Houthaven zijn hutje tegen een boom aan gebouwd. Af en toe gooide hij een lijntje uit aan het strand voor een maaltje vis en zijn strikken leverden hem voldoende konijnen op om regelmatig een lekkere stoofpot te koken. Iorgas kwam erachter dat eenvoudig leven rust en vrede gaf. Op zijn gevorderde leeftijd was hij gekalmeerd en had hij de ruimte gekregen om diep na te denken over alles wat hem op enig moment te binnen schoot.

De oude man filosofeerde veel over het leven en het onvermijdelijke einde dat ook hem eens zou treffen. In zijn leven was hij diverse malen religieus geweest. Zijn vrouw was een devoot aanhanger van de Kerk van Rotanny en zij bracht regelmatig uren door in de Heilige Kring, de cirkelvormige rij monolithische stenen die op een klein eilandje voor de kust stond opgesteld en die bij eb lopend te bereiken was. Gedurende de vloed brandden de aanhangers meegebracht hout in het centrum van de cirkel en aanbaden zij het pantheon goden van de Kerk van Rotanny, zoveel als er stenen in de cirkel waren. Hijzelf was een aantal malen mee geweest, maar de preken van de priesters konden hem niet bekoren of overtuigen. Zonder het te beseffen was hij met het vorderen der jaren een scepticus geworden, maar wel een die hoopte dat de mooie verhalen van de priesters over een glorieus hiernamaals bewaarheid zouden kunnen worden.

In al de tijd die hij zo had doorgebracht had hij nooit gedacht dat het einde zo pijnlijk kon zijn. In de verwarring van de laatste momenten zag hij fonkelende felgele ogen, hoorde hij een diep, kwaadaardig gegrom dat pas stilde toen hij zijn vlees voelde scheuren. Even later werden al zijn vragen beantwoord.

Een van de drie wezens stopte even met scheuren en stootte een schril, onnatuurlijk huilen de donkere nacht in. Vervolgens werd de buit van die nacht verdeeld en elk van de wezens zonderde zich af met zijn portie.

De grootste van de drie, een zwarte katachtige die nog het meest op een Morgkreng leek, sleepte een flink stuk romp naar buiten en begon daar aan het feestmaal van die nacht. Halverwege hief ze haar kop op en keek met van verbazing knipperende kattenogen naar de westelijke hemel die oplichtte als werd het al dag.

Ze overbrugde met enkele flinke sprongen de afstand naar de weg, vanwaar ze een vrijwel onbelemmerd uitzicht had op de hemel. Even leek haar lichaam te vervagen. Langzaam verdween de dichte beharing van de Morgkreng-vacht, spieren en botten hergroepeerden zich onder krakend protest. Licht wankelend richtte een grote, goedgebouwde vrouw zich op van de plaats waar zojuist nog een wezen stond dat in menig nachtmerrie een hoofdrol kon spelen.

De kleuren die nu voor haar zichtbaar werden, samen met de tinteling van de tatoeages in haar nek en op haar schouders, bevestigden een vermoeden dat zich in haar geest had gevormd. Ze liep met lange passen terug naar de hut.

In de deuropening blafte ze twee korte woorden: 'Les...Rak.' De twee Weirrig, immense wolfachtigen met de kracht van een beer, waren nog druk aan het eten maar keken op. De ernstige blik in haar ogen en de snelle hoofdbeweging richting de deur joeg de twee naar buiten.

Buiten voegde de vrouw zich bij de twee Weirrigmannen die zich nu langzaam oprichtten. Nog voordat de transformatie helemaal compleet was zei de vrouw: 'Voelen jullie het ook?'

Een van de twee, een breedgebouwde man met dichte lichaamsbeharing maar een kaal hoofd wreef over zijn nek, waar zich de ingewikkelde kronkels van zijn tatoeages bevonden. Zorgvuldig vermeed hij zijn zevende nekwervel, waar dicht opeen geschreven runen een witgelaten stukje huid omcirkelden.

'Ja. Prooi?'

De vrouw gooide haar hoofd achterover en lachte. De andere man knikte traag. Zijn stem was bijna een eerbiedige fluistering: 'Grijs...'





Even later doken twee donkergekleurde Weirrig en een zwart Morgkreng het kreupelhout langs de weg in, bewegende schaduwen in de duistere begroeiing. Tot de laatste boerderij onttrokken ze zich zoveel mogelijk aan de ogen van eventuele nachtelijke speurders, daarna waagden ze zich op de weg. De opdrachten die ze kregen waren soms niet al te discreet, maar de Meesteres had in niet mis te verstane bewoordingen laten blijken dat het loonde niet op te vallen. Ondanks de macht en kracht die Les, Rak en Thallia geschonken was, was er altijd wel iets of iemand met grotere kracht of sluwere streken die hen problemen kon geven. Beter dus om geen aandacht te trekken, niet in menselijke vorm, niet in beestvorm.