Home>>read De Falende God free online

De Falende God(16)

By:Mike Jansen


Voorbij dit alles begonnen de woonkwartieren waar de vele havenarbeiders van Kamroth woonden. De gebouwen waren veelal vierkant, opgetrokken uit de lokale steen en meerdere verdiepingen hoog, waarbij meerdere gezinnen elk een verdieping bewoonden. Als moderne, rijke stad waren de meeste huizen voorzien van stromend water dat werd opgepompt uit de diepe bronnen onder de Citadel. Er was toegang tot de uitgebreide riolering die was aangelegd door Dukant Ignatius Pollarus na de Grote Brand van 3332 NB waarbij het grootste deel van de stad, en dan met name de armen- en sloppenwijken, tot de grond toe waren afgebrand.

Van de haven en door de woonkwartieren slingerde de Greventijnse weg, een brede, geplaveide straat waar menig winkel de gehele dag haar waren uitstalde, waar herbergen, hotels, kroegen en chochahuizen hun diensten en goederen leverden, tot aan de poorten van de Greventijnse Burcht zelf. De burcht strekte zich uit over twee van de drie bergtoppen die Kamroth rijk was, en de muren van de burcht, tien voet dik en dertig voet hoog, liepen van de zuidkant tot de noordkant van het eiland en scheidden de woonkwartieren af van het hoge deel van het eiland met daarbij de Oostelijke Hoogvlakte en het daarop gelegen Oostelijke Koningsbos.

Een smalle weg leidde van de meest westelijke punt van de Greventijnse Burcht over de Brug van Duizend Bogen naar de top van de derde berg, alwaar de citadel van de Dukant oprees en ver boven de stad uitstak. Er liepen geen andere wegen langs de steile wanden van de berg, die de bijnaam ‘Masraks Duim’ had gekregen, naar de befaamde Dukant Masrak die ten tijde van de grote burgeroorlogen op Cranborn de voorzienigheid had gehad een bijna onneembare vesting op Kamroth te bouwen zodat het Huis Kamroth veilig zou zijn voor onverwachte of zelfs verraderlijke aanvallen vanuit een van de strijdende partijen op Cranborn. Die aanvallen waren er geweest en bijna heel Kamroth was daarbij bezet, maar altijd was de Citadel gespaard gebleven en gebruikt als basis om de vijand weer van het eiland te verdrijven.

Weinigen zullen in verbazing opgekeken hebben bij het verschijnen van een vurige kolom, die vervaardigd was van talloze wervelingen in felle kleuren. De indrukwekkende explosies die weerkaatsten tegen de verre, hoge bewolking waren waarschijnlijk verspild aan de enkeling op Kamroth die ze opmerkte, denkend dat het schouwspel een voorproefje was van het jaarlijkse vuurwerk dat traditioneel het Wintrefjest afsloot. Vervolgens dachten ze aan het feest zelf, over twee dagen: de spektakelstukken, de gladiatorengevechten, de volksfeesten en, natuurlijk, het nachtelijk banket ter afsluiting.

Het paleis van de Zwarte Roos was gelegen aan de meest zuidoostelijke kant van de hoge, basalten muur die de aristocratische kwartieren op de Greventijnse Burcht omgaf, met uitzicht over het Oostelijke Koningsbos dat gereserveerd was voor de adel van Kamroth. De witte vlag met gestileerde Zwarte Roos wapperde aan de mast die op de hoogste toren was geplaatst, ten teken dat de Dame van het Huis aanwezig was. Binnen de witte muren van het paleis heerste de stilte van de nacht. De ramen waren onverlicht, zelfs lawaai van de stad werd buitengesloten door de tien voet dikke muur die een vijftig voet verderop oprees.

Er was beweging rond het paleis, een zachte beroering in de schaduwen op een van de vele, sierlijke balkons die het gebouw rijk was. In de gloed van het nieuwe licht in de hemel was even een verbaasd gezicht te herkennen, voordat haastig een balkondeur werd geopend en de duistere figuur naar binnen verdween.

Skerron wreef zijn handen nerveus over zijn bovenarmen terwijl hij de lange wenteltrap naar boven beklom. Naarmate hij hoger kwam vertraagde hij zijn pas. Hij wist dat hij zijn Meesteres wakker moest maken, dat er belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden, maar tegelijk was er de angst dat hij haar voor niets zou wekken. Skerron hield van zijn Meesteres, ze was de spil in zijn leven. Als kind wist hij dat hij voorbestemd was zijn dagen te slijten in een van de Hoge Huizen. Zij had hem gevonden op de markt, te midden van tientallen jongens en meisjes, geen van allen voorbij hun tiende jaar. Hij haalde zich haar weer voor de geest, zoals ze toen was: adellijk, mooi, voor zover een tienjarige schoonheid kon beoordelen en met een uitstraling die het schuchtere jongetje meteen voor haar had ingenomen. De markiezin had hem altijd goed behandeld. Slaven van andere edelen hadden hem verhalen over wreedheden van hun eigenaars verteld. Hij achtte zichzelf een van de weinige gelukkigen. Hij stopte even, vlak voor haar deur, en keek uit het raam, alle ramen in het paleis waren voorzien van kostbaar, helder glas, waar het kleurige spektakel nog steeds zichtbaar was. Zijn eigen spiegelbeeld was ook zichtbaar, beeld van een man in zijn middelbare jaren. Hij vertoonde de eerste tekenen van een buik en zijn haar begon danig grijs te worden. Zacht klopte hij op de deur.

Markiezin Sharra Nuena At Kamrotha At Morreto At Kolveigh werd wakker door een zacht geluid in haar slaapkamer. Slaperig tilde ze haar hoofd op en keek ze om zich heen, maar de totale duisternis in het raamloze vertrek verried niets. Weer was er het geluid, iets indringender; een zacht kloppen op haar deur. Ze wreef de slaap uit haar ogen en mompelde een paar woorden. De vlammen in de haard sprongen op en begonnen vrolijk het klaargelegde hout te verteren. Een paar kaarsen sprongen aan in hun houders en verlichtten de kamer verder. Een halfrond vertrek, een paar kleine, verduisterde ramen, een haard, een schrijftafel en een dressoir met spiegel. En het grote bed met purperfluwelen hemel waarin ze nu lag. Twee grote, spierwitte Weirrigvachten bedekten de kille, leistenen vloer. Boven de haard wist ze de kille ogen van de Dukant Artofanes, de reeds lang geleden overleden vader van de huidige Dukant Gilford, heerser over Kamroth. Even herinnerde ze zich vrolijker dagen toen Artofanes nog kon lachen, maar de herinnering werd onderbroken. Weer het kloppen, vrij hard nu, direct gevolgd door een dringend gefluister.