‘Een einde aan de Banning, Draak, dat is de prijs voor het gebruik van de magie van de Nogrot Tarrak,’ sprak de demon. ‘Ik heb lang genoeg op je moeten wachten.’
‘Een kleine prijs, demon.’ De waard grijnsde en zijn tanden waren scherpe driehoeken.
Op het altaar begon de grijzige wolk waarin de kop van de demon nog zichtbaar was langzaam weer te wervelen. Groene en paarse bliksem vorkte naar het altaar. De wolk werd lichter van kleur, werd zachtroze en veranderde naar een duivels rood. De waard volgde met stijve vingers de runen op het altaar, terwijl hij af en toe woorden in een vreemde taal schreeuwde.
'Meer macht, Manatogrot, meer! Geef me de macht om de muren van het dodenrijk te breken!' De rook was nu een vortex van felle kleuren, hypnotiserend en verblindend. Grijs knipperde met zijn ogen, vocht tegen het traanvocht dat zijn ogen afscheidden om zich te beschermen. Hij veegde zijn ogen af aan zijn mouw. Ineens voelde hij dat hij opgenomen werd. Hij keek op, recht in de felle, vurige ogen van het duivelse wezen in de rook. Even keken de twee elkaar aan, maar voordat de demon alarm kon slaan sprong Grijs naar voren, naar de waard die zijn opgeheven handen diep in de magisch gloeiende nimbus van het altaar had gestoken. In twee stappen stond hij achter de waard, die eigenlijk een draak was. Met een vloeiende beweging van zijn linkerhand trok hij het hoofd van de waard bij de haren naar achteren. Zijn rechterhand schoot naar voren. De glanzende punt van de naald dook met grote precisie het oor van de waard in, drong onhoudbaar door het trommelvlies en begon aan de lange weg naar de centrale hersenen. Met een flinke mep van zijn versterkte rechter handschoen tegen de platte achterkant van de naald dwong Grijs het wapen dodelijk ver naar binnen. De waard stond even stil, ongeloof op zijn gezicht geschreven. Boven hem hing het grijnzende gezicht van de demon. De waard strompelde achteruit. Zijn lichaam werd wazig, leek te groeien. Grijs stapte achteruit, naar de deur. Hij zag hoe de waard transformeerde naar een enorme gestalte.
Schubben braken aan alle kanten uit op zijn lichaam. Nog was alle leven niet uit hem verdwenen. Ergens was het besef dat hij niet mocht sterven terwijl er een opening naar buiten was. Hij sleepte zich weg, naar een hoek van de kamer. Grijs was verbaasd toen het grote lichaam, dat nu een duidelijke staart had, ineens aan zijn oog werd onttrokken. Maar voordat hij op onderzoek kon uitgaan beval een harde, wrede stem hem te luisteren.
'Jij daar, moordenaar!' Grijs keek op, zag weer de vurige ogen die hem eerder hadden opgenomen.
'Ja, ik weet wie je bent, wat je bent. En wie je zou kunnen zijn.' Grijs schudde zijn hoofd. Zijn mond viel open door de overweldigende aanwezigheid van het hellecreatuur.
'Dood die draak, houd hem tegen, nu! Ik zal je heerser over deze en andere werelden maken als je doet wat ik je zeg!'
De moordenaar voelde hoe zijn gedachten overweldigd werden door de macht die de demon op hem uitoefende. Hij liep naar de achterwand van de kamer, begon te rennen. Op volle snelheid raakte hij de muur...en viel er door. Meteen voelde hij zijn gedachten opklaren.
Hij keek om zich heen, verward. Achter hem stonden twee enorme, witte, stenen pilaren. Een derde steenblok lag dwars op de twee andere en vormde zo de sluitsteen van een matwit gloeiend portaal. De omgeving waarin hij beland was, was gehuld in een dichte nevel. Skeletachtige bomen en verdorde struiken stonden her en der. Grijs hoorde een schuifelend geluid, ergens voor zich. Hij voelde een trekken aan zijn geest en zag in zijn hoofd een paars gelaat opdoemen dat hem woorden toefluisterde: 'Dood die draak. Denk aan de macht, de rijkdom!'
Onwillekeurig begon Grijs te lopen. De ene voet voor de andere in de richting die de draak gegaan was. De grond, zwarte aarde, vertoonde nu duidelijke sporen, overgaand van menselijke voeten in gigantische klauwen naarmate Grijs het beest inhaalde.
Eindelijk vond hij het dier. Het torende boven hem uit. Grijs zag hoe het dier zich opkrulde op een smetteloos witte stenen cirkel in de grond. Weer was er een duw tegen zijn geest, maar daar bleef het bij. De moordenaar liep naar voren, naar de rand van de steen. De grote gele ogen in de drakenkop volgden hem, maar Grijs zag dat het licht er langzaam uit verdween. Er klonk een hees gefluister.
'Te laat...'
Grijs kreeg niet de indruk dat het tegen hem gericht was. De hagedissenogen waren nu leeg, emotieloos, dood. Grijs voelde een scherpe pijn in zijn hoofd die snel weer verdween. Van heel ver leek iemand te roepen, maar de woorden waren vaag: 'Vervloekt, moordenaar....'
In de geheime kamer onder de herberg trok langzaam de rook weg. De gloed die uit het altaar straalde nam geleidelijk af. De kop van de demon vervaagde. De weg naar binnen afgesneden door de dood van de magiër die de weg geopend had. Met een laatste graai greep een paarsige klauw de zilveren naald die nog op het altaar lag. Vervolgens was het even doodstil. Alleen de gloeiende nimbus hing nog rond het altaar, een enorme concentratie van rauwe drakenmagie die nu onbeheerd was. De vloer schokte, kwam drie voet omhoog toen een gedeelte van de vrijgekomen energie de grond inschoot. Al het glaswerk in de naastgelegen wijnkelder versplinterde in een dodelijke hagel van solide geworden magie. Het plafond scheurde open, een vurige stroom energie schoot de lucht in, raakte het dak van de herberg, zette het in vuur en vlam, schoot er doorheen en verlichtte de nacht mijlen in de omtrek. Nog was er te veel magie. Op het altaar lagen nog twee voorwerpen, objecten die ergens nog verbonden waren met lege omhulsels, een uitweg voor de losgeslagen magie. In een gloeiend inferno werd het altaar schoongeblakerd; de magische energie verdween. Er heerste stilte. Alleen het zachte knappen van het afkoelende altaar verstoorde af en toe de rust in de kamer.