Fauve noch Maggy bewogen zich. De schok nagelde hen aan hun stoel vast terwijl de volgende reclamespot verscheen. Opeens sprong Maggy op en zette het toestel af, maar Fauve bleef bewegingloos zitten en het leek of het licht in haar ogen was uitgedoofd. Maggy ging naar haar toe, boog zich voorover, sloeg de armen om haar schouders en drukte het geschrokken rode hoofd tegen haar borst.
'O God, dat we het zo moeten horen,' mompelde ze en wiegde Fauve in haar armen.
'Ik voel niets. Absoluut niets. Ik zou iets moeten voelen, hè?' zei Fauve, maar ze sprak zo zacht dat Maggy haar nauwelijks kon verstaan.
'Het is zo opeens ... Ik voel ook niets, maar dat komt nog wel.' Even zwegen ze beiden, klemden zich aan elkaar vast en luisterden naar een jammerende sirene in het verkeer op 57th Street zonder het echt te horen. Julien Mistral was dood en de tijd was voor beide vrouwen die alle twee van hem hadden gehouden, stil blijven staan.
Op het bureau van Maggy stond een ingelijste foto. Alsof ze haar in hun schrik wilden betrekken zo keek elk van hen naar dat beeld van Teddy, de grootste van alle fotomodellen, de vrouw die Maggy's dochter was geweest, de maïtresse van Julien Mistral en de moeder van Fauve.
Eindelijk stond Maggy op, liet Fauve los toen haar nuchtere Franse zakelijkheid weer de overhand kreeg over haar emoties en ze vertelde Fauve wat ze nu moesten doen.
'Fauve, de begrafenis, daar moet jij heen. Kom, ik ga met je mee naar de flat en dan help ik je pakken. Casey kan intussen voor een vliegticket zorgen.'
Voor het eerst sinds het televisiebericht bewoog Fauve zich. Ze liep naar een van de ramen en keek naar de regen buiten. Zonder haar hoofd om te draaien zei ze tegen Maggy: 'Nee.'
'Wat bedoel je met "nee"? Ik begrijp je niet.'
'Nee, Magali. Ik kan er niet heengaan.'
'Fauve, je bent nog te veel van streek. Je vader is dood. Ik weet dat je al in jaren niet meer met hem hebt gesproken, maar je moet natuurlijk naar zijn begrafenis gaan.'
'Nee, Magali, dat wil ik niet. Ik ga er niet heen. Ik kan het niet.'
Twee
Parijs vierde feest en was verliefd op zichzelf. Het was een maandag in mei 1925 en overal waren buren het met elkaar eens dat in hun herinnering de kastanjebomen nog nooit zo prachtig hadden gebloeid, met zo veel beeldige kaarsen. Maar ze merkten alleen hoe zonnig de dagen waren en hoe de lucht 's nachts met sterren bezaaid was als ze hun drukke gesprekken even staakten, want nog nooit, zelfs in de geschiedenis van deze hoofdstad der hoofdsteden, hadden kunstwereld, modewereld en society broederlijk verenigd zo'n koppige bedwelmende roes opgeleverd.
Op die morgen in mei was Chanel in haar werkkamer bezig het allereerste zwarte mantelpakje te ontwerpen; op die morgen voegde Colette de laatste pikante bijzonderheden aan het schandalige manuscript van La fin de chéri toe. De jonge Hemingway en de halfblinde James Joyce waren tot aan de morgenstond uit geweest, ze hadden samen gedronken terwijl Mistinguette de vorige avond het Casino de Paris had geopend en wederom had bewezen, zoals een grote stierenvechter het applaus van het publiek afdwingt, dat de kunst een trap af te schrijden alleen haar toebehoorde. De gebroeders Cartier hadden het merkwaardigste halssnoer ter wereld gekocht, drie volmaakte strengen roze parels en er waren twee eeuwen nodig geweest om die te verzamelen. Vele mensen wachtten nu om te horen aan wie het verkocht zou worden.
Maggy Lunel stond op de hoek van een straat in Montparnasse, de Carrefour Vavin, en gaf niets om halssnoeren van parels. Ze verslond haar tweede ontbijt, een handjevol warme aardappels die ze net voor vier centimes van een straatventer had gekocht. Ze was nog geen vierentwintig uur in Parijs en op zeventienjarige leeftijd vond ze dat van huis weglopen om elders haar leven op te bouwen een bezigheid was die hongerig maakte.
Voorbijgangers op de rue de la Grande Chaumière draaiden zich om en wierpen haar nog een blik toe, soms zelfs daarna een derde blik, zoals ze daar stevig stond alsof het trottoir van haar was. Ze was lang, had lange armen en benen, was niet verlegen en zich blijkbaar totaal niet bewust van de tegenstrijdigheid tussen haar gezicht en haar kleding. Ze had het jongensachtige voorkomen van die tijd en volgde de laatste mode met een keurige donkerblauwe plooirok die haar knieën bedekte. Ze droeg verder een witte crêpe blouse waar even onder haar middel een ceintuur omheen zat.
Maar in een tijd waarin een dame, rijk of arm, zich nooit zonder hoed op straat vertoonde, was ze blootshoofds en haar gezicht was niet zo zwaar gepoederd en van rouge voorzien, met rood aangezette lippen in een cupidoboog, zoals de vrouwen toen overal deden, waardoor ze er allemaal hetzelfde uitzagen. Ze had de sterke, bijna brutale schoonheid die in de toekomst mode zou worden, zo'n kwart eeuw later. Haar jukbeenderen vormden twee kromme sabels onder haar strakke blanke huid en ze droeg haar hoofd als een trotse oorlogsvlag op haar lange nek.