Soms, als Paula in een vriendelijker bui was, gaf ze wel toe dat de strijd om als schilder te worden erkend in een wereld waarin volgens haar het belangrijkste werk reeds was gedaan, zo veelomvattend was dat alléén een man met een enorm ego zich daarin kon handhaven. Misschien zouden ze zónder dat ego de zaak opgeven en bankbediende worden. Misschien was hun ego het enige dat tussen hen en volkomen paniek in stond. Maar het kon haar niets schelen waarom ze bleven schilderen omdat, volgens haar wijze gedachten die ze voor zich hield, één tocht naar het Louvre hen allen zou moeten dwingen om wanhopig hun polsen door te snijden. Ze voelde geen greintje sympathie voor hen als het om het lot van een vrouw ging. Soms, je moest tenslotte eerlijk blijven, trouwde een schilder wel eens met zijn model en soms bleven een schilder en zijn vrouw getrouwd, zoals bijvoorbeeld die goede ouwe Monet die tuinen en bladeren van waterlelies schilderde omdat zijn vrouw had gedreigd hem in de steek te zullen laten als hij het waagde nog eens een model in huis te brengen. Maar dat was lang geleden.
Paula koesterde geen illusies over Mistral. Ze wantrouwde een dergelijke zorgeloze maar absoluut aanwezige schoonheid in een man. Het was verontrustend en onfatsoenlijk. Zij vond dat schoonheid voor vrouwen gereserveerd moest worden die het nodig hadden om de wereld te kunnen trotseren. Zelfs zij, Paula Deslandes, die niets van Mistral moest hebben, had zichzelf er wel eens op betrapt dat ze op straat bleef staan om hem na te kijken als hij haar passeerde. Ze had zich toen afgevraagd hoe het zou zijn om warm en kleverig na de liefdesdaad in de beschermende armen van dat grote gespierde lichaam te liggen. Zelfs zij had er wel eens over gepeinsd hoe ze hem - als ze nog jonger was - zou temmen, die arrogante opschepper die, zoals ze zeker wist, met tientallen meisjes op Montparnasse korte en heftige liefdesgeschiedenissen had beleefd. Nee, deze man had het niet in zich ooit iemands wettige echtgenoot te worden. En als minnaar, lieve hemel, waarom had Maggy toch niet een iets minder egoïstische man ontdekt?
La vie de Bohème, de arme, ongeregelde kunstenaarswereld, dacht Paula met een bezwaard hart, is nooit meer dan de fantasie van een dichter geweest en nu dacht haar eigen lieve onschuldige Maggy dat ze iets dergelijks beleefde.
'Nou, laat maar,' zei Paula en rukte zich uit haar gedachten los. 'Ik heb gisteravond vijftig francs met pokeren verloren en ik ben achterdochtig van natuur. Neem maar geen notitie van me.'
'Dat deed ik ook niet,' antwoordde Maggy openhartig.
Als Paula Julien Mistral beter gekend had zou ze hem beter hebben begrepen, maar ze zou zich nog even bezorgd hebben gemaakt om Maggy's liefde voor hem.
De schilder was in Versailles geboren en getogen, een enig kind. Als zijn beide ouders thuis zouden zijn geweest toen hij opgroeide, was hij misschien in een gewone huiselijke sfeer terecht gekomen, maar zijn jeugd was vreemd leeg geweest, zonder gelach om hem heen.
Zijn vader was ingenieur en bouwde bruggen in dienst van de Franse regering; hij was vaak weg en werkte dan het grootste deel van het jaar in de koloniën, en het leek of zijn moeder met deze regeling best tevreden was. Ze had waarschijnlijk elk soort leven aanvaard dat haar in staat stelde om zoveel te borduren als ze wilde; dat was haar enige interesse. Ze borduurde prachtige kleden voor de kerk met een hartstocht die niets met godsdienst te maken had, hoewel ze als non misschien wel gelukkiger was geweest. Zonder borduurwerk in haar handen werd ze al gauw rusteloos, begon te klagen en werd dan ten slotte boos.
Madame Mistral had voor haar zoon als baby gezorgd, maar zodra Julien naar de bewaarschool kon worden gestuurd liet ze hem met een gerust geweten vrijwel geheel aan zijn lot over. De jongen was gezond en goed gebouwd, en er was een bediende die hem te eten gaf, waste en verschoonde, en hem naar school toebracht.
Vanaf een bepaald punt in het verleden had Julien altijd geweten dat het meeste dat hij op school kon leren niet de moeite waard was. Hij wilde andere dingen weten en leerde die zichzelf. Als alle kinderen was hij artiest van nature, met een grondpatroon van symbolen tot zijn beschikking om mensen, huizen, bomen en de zon weer te geven.
Toen hij een jaar of zes was - voordat de meeste kinderen verzot worden op het realisme in hun tekeningen - was Julien begonnen om zijn ogen te gebruiken en hij bracht de elementen die hij tekende tot een samenhangend geheel, hij gaf er een compositie aan. Al gauw leefde hij alleen nog voor de vellen papier die hij in zijn schooltas meenam, de kostbare potloden die hij heel scherp geslepen hield, het gekleurde krijt waar hij al zijn zakgeld aan besteedde. Naarmate tekenen meer het middelpunt van zijn bestaan werd werd hij minder spraakzaam, minder bewust van het verstrijken van tijd als hij zich verdiepte in de allerbelangrijkste vragen: de vorm van de dingen, de verhouding van de ene vorm tot de andere en de verhouding van alle vormen tot de wereld. Grammatica, spelling, rekenen en zelfs lezen - dat alles had niets te maken met de allerbelangrijkste problemen van patroon en structuur waar zijn geest vol mee zat.