Vijf
De eerste keer dat Julien Mistral Maggy schilderde, de eerste keer dat hij zich op de schaduw tussen haar borsten wierp, de eerste keer dat hij zijn penseel gedachteloos in vermiljoen doopte en die schaduw schilderde, hoorde hij een kosmisch 'Aha!' door zijn hersens klinken. Verdoofd, bijna ondersteboven geworpen, zag hij; hij zag zoals hij nog nooit had gezien, hij zag met zijn hele innerlijk terwijl hij het doek bijna verkrachtte, hij kon zijn penseel bijna niet meer in bedwang houden, zijn vingers waren krachteloos van de ontdekking. Zijn lichaamstemperatuur steeg dusdanig dat hij zijn hemd met een ruk uittrok; zijn ongeduld om het visioen te volgen was zo groot dat hij ten slotte alle penselen liet vallen en de verf regelrecht uit de tubes op het doek perste.
Eindelijk schilderde hij zoals hij altijd had geweten dat hij kon schilderen, zonder remmingen, zonder enige berekening, met zo'n enorme vrijheid dat het leek of de wanden en het plafond van de studio weggebroken waren en hij rechtstreeks onder de blauwe lucht stond.
Geboeid sloeg Maggy hem gade terwijl ze bewegingloos op een stapel groene kussens lag. Ze durfde zich niet te verroeren totdat, lang na het afgesproken uur, hij eindelijk de aanval op het doek beëindigde en naast haar neerviel, stralend en badend in zijn zweet.
Met een gebaar waarvan hij nooit eerder gedroomd had, veegde hij zijn met verf besmeurde handen aan haar schaamhaar af, brandmerkte haar met groen en Titiaans rood alsof ook zij een groot doek was. Hij rukte zijn broek open zonder hem uit te trekken en drong bijna woedend bij haar binnen; hij duwde haar met zijn grote, warme lichaam stevig op de kussens neer totdat hij eindelijk met een schreeuw klaar kwam, een schreeuw die meer iets van een triomfkreet had.
Er gingen weken voorbij waarin Mistral alleen maar Maggy schilderde. Hij wist dat iets van de manier waarop het licht een wisselwerking op haar huid veroorzaakte de inspiratie van zijn doorbraak was geweest. Het was niet alleen een kwestie van techniek, een verschijnsel dat door de doorschijnende blankheid van haar huid, of de manier waarop haar haar vurige vlammen leken te worden, kon worden verklaard, of door het feit dat zijn verbeeldingskracht er nu rijp voor was. Hij wist niet hoe het kwam en dacht er ook niet over na, maar hij stortte zich op haar bijzondere fysieke eigenschappen en gebruikte die om een sprong vooruit te maken. Hij was ervan overtuigd dat er licht vanuit het innerlijk van haar lichaam stroomde, eruit voortkwam, zodat het doek zelf een bron van licht werd als hij haar schilderde. Maggy wist dat er iets van het allergrootste belang met hem gebeurd was, maar toen ze hem er naar vroeg waren de paar woorden die hij kon vinden, niet voldoende om het uit te leggen. Omdat het geen intellectueel gebeuren was, waren er geen woorden om er uitdrukking aan te geven, en Mistral had een bijgelovige angst die hem ervan weerhield erover te willen spreken.
Vanaf die eerste nacht in april was dit de meest volmaakte lente van Maggy's leven. Het was de lente waarmee alle volgende lentes vergeleken zouden worden en dan tekort zouden schieten, en terwijl Maggy deze beleefde observeerde ze zichzelf hoe ze dat deed. Met dat deel van haar hersens dat geen gevoelens kende, wist ze dat dit haar gouden tijdperk was en ze sloeg de emoties op voor later. Ze wist met een zekerheid die alle vrouwen aangeboren is, dat zoiets fantastisch niet kon voortduren, en toch keek ze nooit vooruit of vroeg zichzelf af wat er morgen zou gebeuren.
Zo gingen de dagen voorbij. Elke dag was voldoende, helemaal gevuld en zo afgerond en compleet als een appel in de zon.
Ook voor Mistral was het een tijd van uitbundige vreugde, maar hij was in de eerste plaats een schilder en daarna pas een man, en zijn geluk vloeide meer voort uit het werk dat hij deed dan uit Maggy.
Na die nacht van het bal van de surrealisten kwam het nooit bij Julien Mistral op dat Maggy een leven leidde dat haar kon beletten om zeven dagen per week alleen voor hem te poseren. Hij nam al haar tijd in beslag alsof het zijn recht was; hij verwachtte van haar dat ze haar pose tijdens abnormaal lange perioden vasthield, want hij was onvermoeibaar en hield pas op als zij zo'n spierpijn had dat ze hem gewoon om rust moest smeken. Met een egoïsme dat bijna koninklijk was nam hij zonder meer aan dat het haar niets kon schelen om haar eigen leven in de steek te laten, haar kamer op te geven en zijn studio te delen, haar vrienden opzij te zetten, het zonder enige afleiding te doen en elke eigen vorm van vrijheid op te geven. Als hij zijn penselen neerlegde was het niet meer dan natuurlijk dat zij erop wachtte om de zenuwachtige spanning van zijn scheppingsdrang te verdrijven door haar lichaam te openen voor zijn hongerige, hevige liefde.
Maggy dacht over geen van zijn zorgeloze opvattingen na. Ze bood zich in alle opzichten aan hem aan met een simpele gulheid alsof ze een veld vol lange bloeiende bloemen was, die alleen groeiden om door hem geplukt te worden.