Home>>read Daniel, Zoon Van De Wind free online

Daniel, Zoon Van De Wind(38)

By:Henning Mankell




Bijna iedere nacht droomde hij van Be. Soms was Kiko er ook. Maar meestal was het alleen Be. Ze was heel dicht bij hem in zijn dromen, zo dichtbij dat hij haar ademhaling kon voelen, haar haren aanraken, haar tanden zien, tegen haar aan kon schurken op de mat van bastweefsel waarop ze sliepen. Ze praatte tegen hem en zei dat ze hem miste.



Daniël werd iedere ochtend vroeg wakker. Hij werd altijd wakker bij het krieken van de dag. De kromme vrouw en Vader sliepen dan nog. Omdat dc deur op slot zat kon hij niet naar buiten. Hij bleef in zijn bed liggen en dacht aan wat hij gedroomd had. Be had tegen hem gesproken en gezegd dat ze hem miste. Ik ben een klein jongetje, dacht hij. Ik ben veel te ver weg gereisd.



Mijn ouders en de anderen met wie ik samen leefde zijn dood. Toch leven ze. Toch zijn ze dichter bij mij dan de man die Vader heet en de vrouw die niet zo dichtbij durft te komen dat ik haar kan aanraken. Mijn reis is veel te lang geweest. Ik ben in een woestijn die ik niet ken, en de geluiden die me omgeven zijn vreemd.



's Ochtends vroeg Daniël zich vaak af of het niet beter was dat hij ook doodging. Dan kon hij Kiko en Be en de anderen zoeken. In zijn dromen voelde hij altijd het warme zand onder zijn voeten. Het enige zand dat hij hier had waren de korreltjes die hij in de kisten met insecten had gevonden.

Vaak huilde hij zichzelf 's ochtends wakker. Hij bedacht dat hij Vader moest vertellen hoe belangrijk het was dat hij terugkeerde zodra hij geleerd had het juiste woord met de juiste bijl te hakken. Vader moest het begrijpen. Hij wilde niet eindigen als al die vreemde insecten, opgeprikt achter een glazen ruit. Het verschil tussen de gesloten deur en het glas dat de insecten afschermde was erg klein.

Als hij hoorde dat de deur ontsloten werd deed hij meestal alsof hij sliep. Pas wanneer hij weer alleen was sloop hij de kamer uit, de trap af naar de dieren buiten.



Een zwarte poes met afgehakte staart was zijn maatje geworden. Ze volgde hem overal, of hij nu ging plassen bij de boom of het paard hooi gaf.



Halverwege de maand die oktober werd genoemd beheerste hij de taal zo goed dat hij spoedig aan Vader zou kunnen uitleggen dat hij naar huis moest. Het werd nu 's avonds vroeg donker.



Hij sliep meer en de dromen breidden zich uit, werden uitvoeriger en duidelijker. Hij voerde lange gesprekken met Be, die ongeduldig begon te worden omdat hij nog niet naar huis kwam. Soms volgde hij ook Kiko naar de rots, naar de antilope, bevroren in zijn sprong.



Op een ochtend verklaarde Vader dat hij klaar was met de insecten. Over een paar dagen zouden ze opbreken.



'Gaan we terug?' vroeg Daniël en voelde zijn hart sneller kloppen van vreugde.



'Terug naar wat?'

'Naar de woestijn.'



'Je zult nooit terugkeren naar de woestijn. Je leven is hier. Je hebt leren spreken, leren kloppen, buigen en binnengaan wanneer je dat gevraagd wordt. We vertrekken naar een stad waar ik mijn insecten zal laten zien. Maar ik zal ook jou laten zien.'



Daniël zei niets meer.





Die nacht, de laatste voordat ze zouden afreizen, besloot hij dat hij zijn gedachten voor zichzelf moest houden. Hij zou tegen niemand zeggen dat hij van plan was terug te keren naar Be en Kiko, ook al waren ze dood.



Hij besefte ook dat hij de kennis miste die nodig was.

Om terug te keren moest hij leren over het water te lopen.





In Stockholm leerde Daniël dat het leven van de mens niet alleen bepaald wordt door hoe hij zich verhoudt tot deuren, maar dat ook de bewegingen van licht en duister hun rituelen kennen die zorgvuldig nageleefd moeten worden.



Er was een maand verstreken sinds ze de kromme vrouw en de poes zonder staart verlaten hadden. Met paard en wagen reden ze naar het oosten, en uiteindelijk hadden de bossen zich onwillig geopend en waren ze bij een stad gekomen die Kalmar heette. Daar had Daniël de zee teruggezien. Vader had op een kaart aangewezen waar ze indertijd aan land waren gegaan en hoe ze zich in de vorm van een hoefijzer verplaatst hadden tot ze zich nu weer aan zee bevonden.

De stad was klein en benauwd. Toen ze tussen de lage huizen door reden stonden de straten vol water na de langdurige regen. Met de grootste moeite hadden ze zich door de modder geploegd naar het stenen huis aan het water waar ze een kamer hadden gehuurd. Vader had Daniël gevraagd te zorgen dat het magere paard veel hooi at, liefst aangevuld met haver, en het zorgvuldig te wassen en borstelen. Daarna zouden ze het verkopen, en met een beetje geluk kregen ze misschien ook nog iets voor de wagen. Ze hadden het geld nodig voor de boot naar Stockholm, legde Vader uit. Die zou over zes dagen vertrekken, en als het paard zich vier dagen volgegeten had zouden ze het verkopen.

De eerste avond gingen ze de burcht in de stad bekijken. Maar Daniël had meer belangstelling voor het water. Deze avond lag het volkomen stil. Daniël dacht dat het misschien niet zo moeilijk was om op het gladde oppervlak te leren lopen. Maar daarover zei hij niets tegen Vader. Waarschijnlijk zou hij er nooit iets over kunnen zeggen. Vader zou het niet begrijpen. Hij zou hem misschien weer vastbinden, zoals in het begin, en doorgaan met de deuren op slot doen, hoewel Daniël inmiddels geleerd had te kloppen, wachten, openen, buigen en sluiten.