Hij stond naakt op de vloer en keek om zich heen. Op een tafel stond een pot met een palm. Hij stopte er een vinger in en rook eraan. De aarde was vochtig en geurde naar regen.
Als hij daarin plaste liep her vast over de rand en zou de man boos worden als hij wakker werd. De witte kan waar eerder water in gezeten had was leeg. Daar kon hij in plassen. Maar dan zou de plas er de volgende dag nog zijn. Probeerde hij uit het raam te plassen, dan zou de man die sliep meteen wakker worden en denken dat hij in een vogel veranderd was. Hij liep voorzichtig naar de deur en deed hem open. Op de gang hing een petroleumlamp aan de muur. Hij deed de deur geruisloos achter zich dicht. Dat had hij geleerd. Deuren moesten hoorbaar geopend worden maar geruisloos gesloten. De gang was leeg en alle deuren waren dicht. Hij liep voorzichtig over het zachte tapijt. Het leek net alsof je in het zand liep, dacht hij. Achter een deur hoorde hij een vrouw huilen. Het klonk als toen Be een dood kind gebaard had, het laatste dat ze gebaard had voordat de mannen met de speren kwamen en haar doodden. Hij bleef staan en plaste op het tapijt. De stof zou de urine opzuigen, op dezelfde manier als zand. Toen ging ineens een van de deuren open. Een man met een ontbloot bovenlijf en een dikke hangbuik die zijn geslacht verborg, kwam naar buiten. Hij had een fles in zijn hand. Hij schrok toen hij Molo in de gaten kreeg. Toen begon hij te brullen. Molo probeerde op te houden met plassen. Maar hij was nog niet klaar. Andere deuren gingen open, een man kwam de trap oprennen. Iedereen keek naar hem. Hij kon de straal nog steeds niet afbreken. Hij vroeg zich af wat er zo bijzonder was. Plasten kinderen in dit land niet? Toen hoorde hij achter zich een deur opengaan, dat was de slapende man, die wakker was geworden. Hij plaste uit.
'Wat doe je in godsnaam ?' vroeg de man geschokt. 'Sta je op het tapijt van het hotel te pissen?'
Molo begreep niet wat hij zei, maar wel dat hij weer iets verkeerd had gedaan. De stof onder zijn voeten was niet als het zand. De man pakte zijn arm beet, zo hard dat het pijn deed, en sleurde hem terug de kamer in. Hij zette hem op het bed. Molo begreep dat hij zich niet moest verroeren. De man verdween weer door de deur. Molo kon zien dat hij geld gaf aan degene die de trap op was komen rennen. Molo bedacht dat hij het beste tussen de lakens kon kruipen en doen alsof hij sliep.
De man kwam binnen en sloot de deur geruisloos. Maar Molo wist dat hij boos was en kneep zijn ogen stijf dicht. Hij voelde de ademhaling van de man vlak bij zijn gezicht. Het rook zoetig. Molo wist zonder zijn ogen te openen dat de man hem nu wilde slaan. Zijn ademhaling rook steeds zuriger, gevaarlijker. Molo spande zich. Maar er gebeurde niets.
'Satanskind', mompelde de man.
Molo verstond de woorden niet. Soms deed de taal die de man sprak hem denken aan het geluid van een bijl die oud, gedroogd hout kliefde. Soms klonk het alsof Kiko met een tak tegen een rots sloeg om te onderzoeken of er holtes waren waarin slangen zich konden schuilhouden.
De man ging in bed liggen en zuchtte. Molo wachtte tot zijn ademhaling regelmatig was geworden. Zo meteen zou de man beginnen te snurken. Molo deed zijn ogen weer open. Hij was moe. Wat hem morgen te wachten stond wist hij niet. Maar Be had hem over dromen geleerd. Je kon je er niet alleen achter verschuilen, ze konden ook vertellen wat er zou gaan gebeuren. Molo zocht tussen de beelden die door zijn hoofd stroomden. Hij stopte bij het beeld van Kiko.
Het was de laatste keer dat hij met Kiko mee had gemogen naar de rotsen die uit het zand omhoogstaken en die op een liggende leeuw leken. Hij wist dat de bergen heilig waren. Ooit, heel lang geleden, hadden de goden tussen deze rotsen gewoond. Ze hadden hun vuren ontstoken en daar gezeten, en op een avond, verzadigd en in een goed humeur, hadden ze besloten een nieuwe diersoort te scheppen, die ze mens hadden genoemd. Kiko had het verhaal heel precies verteld en steeds gevraagd of Molo het begrepen had. Hij had de dingen meerdere keren herhaald, over de goden verteld op verschillende manieren, als een vogel die alles van bovenaf zag, of een slang die geruisloos tussen de benen van de goden door kronkelde. Molo had het begrepen. Hier tussen deze rotsen wasalles begonnen. Langzaamaan waren de goden de mensen zat geworden, ze hadden hen aan hun lot overgelaten en waren naar andere bergen verhuisd. Maar om te zorgen dat de goden niet ontstemd zouden raken, het voedsel weg zouden nemen, of de regen, hadden de mensen hun afbeeldingen in de rotsen gekerfd.
Kiko had aan een antilope gewerkt, de laatste keer dat ze samen bij de berg waren. De oude Anamet, die vorig jaar was gestorven, was begonnen de antilope uit te hakken. Maar toen hij zich had teruggetrokken, zich langzaam van het leven had afgezonderd en uiteindelijk was opgehouden met ademen, was Kiko aangewezen om het werk voort te zetten. Hij was niet zo handig als Anamet, dat zou hij ook nooit kunnen worden. Anamet had een bijzonder talent dieren zo af te beelden dat het leek alsof ze zich ieder moment van de rotsen konden losmaken om te verdwijnen tussen de zandheuvels. Die laatste keer had Kiko het lichaam van het dier geverfd. De antilope was midden in een sprong. Anamet had het oog heel groot gemaakt, en Kiko had lang getwijfeld of hij het rood zou verven met de kleurstof van een geplette kever of geel met het sap van een struik die tegen de berg groeide. Kiko kon soms erg zwijgzaam zijn wanneer hij aan de antilope werkte. Hij was de minst spraakzame in de groep van zeven families die met elkaar leefde en rondtrok. In tegenstelling tot Be, die altijd praatte en lachte, kon Kiko zo lang stil zijn dat ze zich soms afvroegen of hij ziek was. Molo wist ook dat het maar af en toe mogelijk was om Kiko vragen te stellen. Bij die gelegenheden gaf hij antwoord. Maar koos Molo een verkeerd tijdstip, dan reageerde Kiko vermoeid, of zelfs boos. Maar die laatste keer dat ze samen naar de berg gingen was Kiko in een goed humeur geweest. Molo wist dat het een mooie dag zou worden, waarop hij alle vragen kon stellen die hij wilde.