Home>>read Daniel, Zoon Van De Wind free online

Daniel, Zoon Van De Wind(31)

By:Henning Mankell


Hij draaide zijn hoofd en bekeek Daniël, die in elkaar gerold met zijn rug naar hem toe lag. Zijn ademhaling was heel rustig. Bengler drukte voorzichtig twee vingers tegen zijn halsslagader en telde zachtjes voor zichzelf.

Eenenvijftig. Daniëls pols was erg regelmatig. Toch was hij nog niet in zijn allerdiepste slaap. Dan zou zijn pols tussen de veertig en vijftig schommelen.

Bengler sloot zijn ogen. De vrouw die zich binnen in hem bevond perste haar lippen samen. langzaam keerde hij terug naar de woestijn. De zon brandde in zijn dromen.

Daniël lag klaarwakker aan zijn zij. Toen hij zeker wist dat Bengler sliep stond hij op en sloeg voorzichtig het cahier open dat naast de petroleumlamp lag.

De tekening stelde niets voor. Het was net een onvoltooide inscriptie op een rotswand.





Be was degene die hem over de dromen had geleerd. Ze kronkelden als sporen in de mensen, de paadjes waren geen aangetrapte voetafdrukken zoals in de woestijn, maar zaten vanbinnen, in de kamers waar alleen de goden toegang hadden. Be was zijn moeder geweest, haar glimlach brandde nog steeds in hem, ook al was het laatste wat hij zich herinnerde het bloed dat uit haar ogen stroomde en de schreeuw die abrupt werd onderbroken.



De jongen, die Molo heette, lag wakker naast de man met de onrustige blik. Hij was niet langer bang voor hem; bang dat hij een speer achter zijn rug verborgen hield, net als degenen die Be en Kiko gedood hadden. Vanavond was hij bovendien grappig geweest, had hem bijna aan het lachen gemaakt. Ze hadden in de grote zaal gezeten en gegeten en hij had iets gedronken waardoor zijn voeten zich net zo bewogen als indertijd op het schip. Wat er in de flesjes zat wist hij niet. Maar dat had hij onthouden. In het vreemde land waar de zon nooit onder leek te gaan zaten de rollende golven van de zee in flesjes. Hij had de etiketten in zijn hoofd geprent, voor de dag dat hij over zee zou kunnen terugkeren naar de woestijn.

Hij lag doodstil in het bed. De man naast hem was nog niet begonnen te snurken. Hij lag op zijn zij. Pas als hij op zijn rug zou draaien zou het snurken beginnen. Molo luisterde in het donker. Beneden op straat lachte iemand. Schoenen klepperden tegen de straatstenen. Hij dacht aan alle geluiden die hij in zijn hoofd moest onderbrengen. In de woestijn hoorde je de mensen nooit lopen. De wind kon huilen, maar voetstappen waren altijd geluidloos. Je kon over grote afstand stemmen horen en mannetjesantilopen die brulden van bronst, wat volgens Be betekende dat ze vrouwtjes zochten om mee te paren. Molo dacht aan de schoenen waarop hij aan boord had moeten lopen. Groot en zwaar, gemaakt van hout. Zijn voeten hadden gehuild in de schoenen, zich ineengerold als dieren die op het punt stonden te sterven, en hij had zich afge-





vraagd waarom hij niet blootsvoets mocht lopen zoals hij altijd gedaan had. Zijn voeten wilden geen schoenen en de schoenen wilden zijn voeten niet. Daarom had hij een van de schoenen in zee gegooid, om zijn voeten te troosten en duidelijk te maken dat hij niets aan zijn voeten nodig had. Hij wilde zich niet voortslepen, wilde niet het plezier in lopen verliezen. Maar daarmee had hij een fout begaan. Want toen was de man, die nog steeds niet snurkte, voor het eerst boos geworden. Op zijn voorhoofd, vlak boven zijn wenkbrauwen, verscheen een streep. Zijn ogen werden smalle spleetjes en Molo had gedacht dat hij slaag zou krijgen, misschien zelfs overboord gegooid zou worden. Maar er was niets gebeurd, behalve dan dat hij de volgende dag nieuwe schoenen kreeg, die nog zwaarder waren. Toen had hij moeten denken aan iets wat Kiko had verteld, over de slavenkaravanen die hij ooit in het noorden van de woestijn had gezien toen hij jong was. Op een keer had hij zich achter een rots verstopt en gezien hoe blanke mannen aan elkaar geketende mensen, allemaal zwarten, met de zweep hadden gegeven en naar de kust hadden gedreven. Toen hij terugkwam had hij Be verteld wat hij had gezien. Veel later, toen Molo geboren was, had ook hij het verhaal te horen gekregen. De herinnering was opgekomen toen hij gedwongen werd schoenen te dragen die hem zo zwaar maakten dat hij geen zin meer had zich te bewegen.



Molo stond op van het bed en liep voorzichtig naar de deur. Hij had veel water gedronken bij het eten. Nu moest hij plassen. In de woestijn plaste je overal, behalve in het vuur of waar Kiko bezig was een dier te villen of Be het eten bereidde. Maar hier was het anders. Op het schip had hij aan de reling gestaan. De man naast hem had hem altijd vastgehouden. Molo had zich afgevraagd of hij misschien zo dom was te denken dat hij overboord zou springen. Toen ze aan land kwamen was het plassen een groot probleem geworden, om nog maar te zwijgen over wanneer hij zijn uitwerpselen kwijt moest. Er waren speciale kamertjes met houten dozen waar je op moest gaan zitten. Zo'n doos had hij hier in dit huis niet gezien. Hij had begrepen dat je moest plassen wanneer er niemand keek en dat je zo moest plassen dat alle sporen meteen verdwenen.