Home>>read Daniel, Zoon Van De Wind free online

Daniel, Zoon Van De Wind(26)

By:Henning Mankell




Hij praatte nog steeds niet. Maar nu had hij een glimlach op zijngezicht, een glimlach die van diep vanbinnen kwam, en Bengler dacht dat hij over een tijdje wel zou begrijpen wat voor wonder zich had afgespeeld daar op die binnenplaats. Zelfs al was er een hoogst aannemelijke-allesbehalve bovennatuurlijke-verklaring voor, namelijk dat Daniël gewoon blij was leeftijdgenootjes te ontmoeten, toch vermoedde Bengler dat Daniëls reactie op een onbekend fundament stoelde. Een kamer waartoe hij nog steeds geen toegang had.



Vlak voordat ze in Lund aankwamen begon het te regenen. Een heftig onweer trok over. Ze stopten bij een bouwvallige herberg om te schuilen. Daniël werd zoals gewoonlijk aangegaapt. Maar hij leek het niet te merken. Zelfs niet toen een beschonken boerenknecht voor hem ging staan en hem aanstaarde.



'Wat is dat in godsnaam?' vroeg hij. 'Wat is dat in godsnaam?'



De knecht stonk naar viezigheid en brandewijn. Zijn ogen waren rooddoorlopen.

'Hij heet Daniël', antwoordde Bengler. 'Het is een buitenlander, op bezoek in ons land.'



De knecht bleef staan gapen.

'Wat is dat in godsnaam?' herhaalde hij.



Daniël wierp hem een blik toe en dronk verder van het water dat voor hem stond.



'Is het een soort dier?'

'Het is een mens uit een woestijn in Afrika die de Kalahari heet.'

'Wat doet hij hier?'

'Hij is op weg naar Lund in mijn gezelschap.'



De knecht staarde nog steeds. Toen legde hij zijn grove hand heel licht en voorachtig op Daniëls hoofd.

'Zoiets heb ik nog nooit gezien', zei hij. 'Dwergen en reuzinnen en aan elkaar vergroeide Siamese tweelingen op de markt. Maar zoiets nog nooit.'

'Hij is hier om zich aan ons te tonen', antwoordde Bengler. 'Mensen worden gegoten in verschillende vormen. Maar met dezelfde inhoud.'



Een uur later, kort voor vijven 's middags, was het onweer weggetrokken. Ze vervolgden hun weg naar de stad. De boer die hen gratis liet meerijden zette hen af in de buurt van de Domkerk. Bengler had niet veel meer dan een paar koperen munten in zijn zak. De bagage had hij achtergelaten als waarborg dat hij terug zou komen om de rekening te betalen. Hij voerde Daniël met zich mee onder de bomen bij de Domkerk. Aangezien de grond nat was spreidde hij zijn jasje voor hen uit om op te zitten.



'Wat we nodig hebben is geld', zei hij tegen Daniël. 'Wat we allereerst nodig hebben is geld.'

Daniël luisterde. Nog steeds afwezig. Maar Bengler verdacht hem ervan dat hij ondanks alles een aantal woorden verstond, hun inhoud begreep.

'Voordat ik naar de woestijn vertrok heb ik veel dingen geleerd van een professor in de botanica die Alfred Herrnander heette', vervolgde hij. 'Het was een goede man, een oude man. Hem had ik gedacht een lening te vragen. We kunnen alleen maar hopen dat hij niet dood is, dat hij nog steeds leeft.'

Bengler had Herrnander bij een gelegenheid bezocht in zijn huis ten noorden van de Domkerk. Nu begaven ze zich daarheen. De mensen die ze tegenkwamen bleven staan en draaiden zich om.

'Iedereen die jou ziet zal zich je blijven herinneren', zei Bengler. 'Vanavond zullen ze aan hun familieleden vertellen wat ze gezien hebben. Je bent nu al een beroemdheid. Alleen al door over straat te lopen word je een bekende persoon. Je bent onderwerp van nieuwsgierigheid, achterdocht en helaas ook kwaadwillendheid. Mensen zijn bang voor het onbekende. En jij bent onbekend, Daniël.'

Ze stopten voor het lage grijze huis. Toen de deur door een manke dienstbode werd geopend, had Bengler al een schietgebedje gedaan dat Herrnander nog in leven mocht zijn.



Dat was hij.



Maar hij was vorig jaar getroffen door een beroerte, aldus de dienstbode.

'Hij ontvangt geen bezoek. Hij ligt de hele tijd met zijn vingers aan de deken te plukken.'



'Maalt hij met zijn kaken?' vroeg Bengler.

De dienstbode schudde haar hoofd.

'Waarom zou hij dat doen?'



'Weet ik niet. Het was maar een vraag. Maar ga toch naar hem toe. Zeg dat Hans Bengler op de stoep staat. In gezelschap van een jongen van het San-volk, nomaden die in de Kalahari-woestijn leven.'



'Moet ik dat allemaal onthouden? Al die rare woorden?'

'Probeer het.'

'Blijf wachten.'



Ze sloeg de voordeur dicht. Daniël kromp in elkaar. Bengler bedacht dat een deur die hard genoeg voor iemands neus wordt dichtgeslagen, kan herinneren aan een geweerschot.

Toen kwam ze terug met pen en papier. Bengler schreef. Ze bood hun niet aan om binnen te komen.

'De jongen heeft overgevoelige oren', zei Bengler. 'Ik zou u erkentelijk zijn wanneer u de deur niet zo hard zou willen dichtslaan.'

Ze wachtten. Toen de deur opnieuw openging had Bengler de hoop al laten varen.

'Hij ontvangt u. Maar hij kan niet praten, hij weet slechts met moeite een enkel woord op een leitje te krabbelen.'



'Het is voldoende als hij kan luisteren.'





Herrnander lag op een divan in zijn werkkamer met laag plafond. De gordijnen waren dichtgetrokken en het was er bedompt en benauwd. Tot aan het plafond stonden boekenkasten en lagen plaatwerken en manuscripten. Onder het dek leek Herrnander net een vogel. Op een tafel naast de divan stonden water en een bruin medicijnflesje. Het duurde even voordat hij doorhad dat ze in de kamer waren. Hij draaide langzaam zijn hoofd, liet zijn blik over Bengler glijden om hem vervolgens te laten rusten op Daniëls gezicht. De dienstbode, die met hen meegelopen was, stond in de deuropening op wacht. Bengler deed zijn best een gedecideerde indruk te maken en gebaarde haar de kamer te verlaten. Schoorvoetend verdween ze. Toen ze de deur op een kier liet staan liep