Home>>read Daniel, Zoon Van De Wind free online

Daniel, Zoon Van De Wind(25)

By:Henning Mankell




Bengler keek naar Daniël. Hij glimlachte nog steeds. Toen knikte Bengler. De meisjes kwamen voorzichtig dichterbij en voelden aan Daniels hoofd. Bengler was voortdurend op zijn hoede, alsof hij waakte over een hond die zonder aanleiding agressief kon worden en kon gaan bijten. Maar Daniël glimlachte. Toen het dikke meisje dat waarschijnlijk Elin heette haar hand op zijn hoofd legde, strekte hij zelf zijn hand uit en trok voorzichtig aan haar muiskleurige haar. Ze gilde en sprong weg. Daniël lachte nog steeds.

'Hij wil kijken als jullie touwtjespringen', zei Bengler. 'Kunnen jullie het hem voordoen?'

De meisjes sprongen. Toen het dikke meisje over het touw struikelde begon Daniël te lachen. Een luide lach, diep uit zijn binnenste, een geblokkeerde vulkaan die eindelijk tot uitbarsting kwam.



'Kan hij springen?'



Bengler knikte naar Daniël en wees op het touw. Zonder aarzelen pakte Daniël het aan. Hij sprong heel licht, maakte dubbelsprongen en draaide het touw in hoog tempo voor- en achterwaarts. Bengler was hogelijk verbaasd. Hij had zich nooit gerealiseerd dat Daniël kon touwtjespringen. Deze gebeurtenis



vervulde hem met schaamte. Had hij zich eigenlijk wel afgevraagd of Daniël nog iets anders kon dan zwijgen en zich afsluiten? Had hij hem zelf niet meer als dier dan als mens beschouwd?



'Hij zweet niet eens', riep het dikke meisje.



Daniël ging door met springen. En hij leek maar niet moe te worden. Bengler kreeg het gevoel dat Daniël niet op en neer sprong, maar dat hij op weg was ergens naartoe, alsof hij eigenlijk rende.



Hij is terug in de woestijn, dacht Bengler. Daar is hij. Niet hier, op een smerige binnenplaats in Simrishamn.



Toen hij was uitgespeeld, was Daniël zelfs niet buiten adem. Hij gaf het touw terug en pakte Benglers hand. Ook dat was nog niet eerder gebeurd. Voorheen was het altijd Bengler geweest die zijn hand gepakt had. Er is iets gebeurd, dacht Bengler. Vanaf nu zal het anders zijn tussen ons. Wat het is weet ik alleen niet.



Die avond, toen Daniël sliep, begon Bengler een nieuw dagboek. Hij besloot dat hij hetDaniëis boekzou noemen en schreef zorgvuldig de titel met blokletters op de kaft. Uit een nabijgelegen herberg kwam een enorm lawaai van brallende stemmen en een jengelende viool. Daniël sliep. Door de dunne wandjes hoorde Bengler hoe twee mensen in de aangrenzende kamer de liefde bedreven. Hij probeerde de geluiden te verdringen, maar ze waren te sterk en hij merkte dat hij opgewonden raakte. Hij probeerde zich de lichamen voor te stellen, de grommende man en de kreunende vrouw, bedacht dat hij daar lag, met Matilda of Be- nikkolua. Toen hij de titel geschreven had trok hij zijn broek uit en masturbeerde. Hij probeerde het ritme van het krakende bed te volgen en kreeg een zaadlozing op het moment dat het gekreun en gegrom luidruchtiger werden.



Toen begon hij te schrijven. Het zou een studie worden over de ontmoeting tussen Daniël en Europa. Het uitgangspunt waren een afgelegen woestijn en een smerige binnenplaats waar een zwart jongetje touwtje springt met twee meisjes.



Wat is een mens eigenlijk?schreef Bengler bovenaan de eerste bladzij. Die vraag kon niet beantwoord worden. God was ondoorgrondelijk, hij was een raadsel, op dezelfde wijze als de Heilige Schriften doolhoven en raadsels waren die weer nieuwe raadsels verborgen. Het enige antwoord was dat wat bewezen kon worden, wat afgeleid kon worden uit observaties.



Hij vervolgde:Het voorbeeld Daniël. Ik heb vandaag, 2 september 1877, een zwart jongetje uit de woestijn zien spelen met twee meisjes op een binnenplaats in de stad Simrishamn. Vanaf dit punt vertrekt er een tocht, misschien zou je het een expeditie kunnen noemen, met als onderwerp Daniël en zijn kennismaking met een land in Europa.



Die nacht sliep Bengler rustig. In zijn dromen deinde het bed alsof hij zich nog aan boord van een vaartuig bevond. Af en toe werd hij wakker en sloeg zijn ogen op. In de lichte zomernacht kon hij Daniels gezicht duidelijk tegen het witte laken onderscheiden. Hij sliep. Zijn ademhaling was rustig. Kort voor drie uur stond Bengler op en ging naast Daniël zitten om zijn pols te voelen.



Die was regelmatig, vijfenvijftig slagen per minuut.





Na een moeizame en hobbelige reis arriveerden ze twee dagen later in Lund. Bengler had onderweg diverse aanvallen van acute diarree gehad. Zijn maag was altijd al zijn zwakke plek geweest. Bij de minste tekenen van onrust begon deze al op te spelen. Hij wist zich dat nog te herinneren van toen hij heel jong was: van de angst voor sommige leraren op de katedralschool in Vaxjö tot de jaren in Lund. Zonder dat hij wist hoe het kwam waren de maagkrampen min of meer verdwenen tijdens de periode in de woestijn. Maar nu hij Lund weer naderde keerden de pijnen en krampen terug. Daniël zat naast de mennende boer en mocht verschillende keren de teugels vasthouden. Soms rende hij naast de wagen, soms voor de paarden uit. Bengler begreep dat er iets doorslaggevends gebeurd was onder het touwtjespringen op de binnenplaats in Simrishamn.