'Ik kan het niet aanzien', zei de matroos. 'Afrika is een vervloektcontinent. Daar laten we de zwepen knallen, snijden oren en handen van mensen die niet in het tempo werken dat wij ze opleggen. En nu beginnen we hun kinderen mee naar huis te zeulen, hoewel slavernij verboden is.'
Bengler wond zich op.
'Hij heeft geen ouders. Ik zorg voor hem. Wat is er verkeerd aan een ander mens te helpen overleven?'
'Heb je hem daarom aangelijnd als een hond? Heb je hem geleerd te blaffen?'
Bengler verplaatste zich langs de reling. Een kort moment had hij zich duizelig gevoeld. De zon was plotseling ontzettend sterk. Hij wou dat hij zijn revolver had gehad. Dan had hij die vervloekte Noor neergelegd. De matroos bleef staan. Zijn ogen tuurden. Hij droeg een gestreepte trui, een broek met onder de knie afgeknipte pijpen en schoenen met gaten in de hielen.
'De tijden zullen veranderen', zei de matroos terwijl hij dichterbij kwam.
'Ik heb het recht met rust gelaten te worden.'
'Volgens mij heb je hem gekocht. Misschien om hem ten toon te stellen in variétés? Of op markten? Een Hottentot. Moet hij zich soms opblazen als een aap, was dat je plan?Kan aardig geld opleveren.'
Bengler stond met zijn mond vol tanden. Hij vond de matroos een herrieschopper. Een stenengooier, een godloochenaar. Misschien behoorde hij tot de nieuwe beweging die ze tijdens late nachten in Lund bediscussieerd hadden. Een anarchist? Iemand die geen bommen maar woorden op hem afvuurde, met dezelfde kracht?
De matroos stak zijn pijp aan.
'Op een dag is er geen plaats meer voor figuren als jij', zei hij. 'Mensen zullen in vrijheid leven. Niet als een schoothondje aan een hondenriem.'
Gedurende de rest van de reis naar Le Havre wisselde Bengler geen woord meer met de matroos. Navraag leerde dat hij Christiansen heette en bij de meeste mensen als een capabele en vriendelijkeman te boek stond. Hij had bovendien de eigenschap dat hij nooit sterke drank dronk. Deze gegevens werden door Raul vergaard, en Bengler had algauw ingezien dat hij een waarheidsgetrouw rapporteur was.
Toen hij Daniël het tuig afdeed had hij een vreugdevolle reactie verwacht. Een bevrijding. Maar het enige wat Daniël deed was onmiddellijk in zijn hangmat kruipen en slapen. Zoals altijd hield hij een hoopje zandkorrels in zijn gebalde vuist. Bengler verbaasde zich over deze reactie. Aangezien hij in Daniël zichzelf zag, wat kon hij dan opmaken uit het feit dat de jongen sliep ?
Een grote smart heeft hem verlaten, dacht hij. Bijkomen wanneer een kwelling voorbij is, of dat nu kiespijn, buikpijn of hoofdpijn is. Dat is wat hij doet, uitrusten van de pijn die hem verlaten heeft.
Twee dagen voordat ze Le Havre bereikten stierf de man die kanker had en naar Devonshire wilde. Aangezien de kapitein zich zorgen maakte over de specerijen en er juist die nacht windstilte heerste, werd de begrafenis aan boord gehouden. Bengler voelde zich erg neerslachtig wanneer hij zich realiseerde dat de man nooit thuis zou terugkeren. Tijdens de begrafenisceremonie had hij Daniël in de hut opgesloten.
Naast de regelmatige wandelingen had Bengler Daniël iedere dag onderwezen. In twee vakken. Aan de ene kant moest hij, indien mogelijk, Zweeds leren. Aan de andere kant moest hij leren met schoenen aan te lopen. In het begin hadden de schoenen Daniël geboeid. Maar later was hij ze zat geworden. Op een keer had hij een van de schoenen, een eenvoudige klomp, over de reling gegooid. Bengler was boos geworden, maar had zich weten te beheersen. Hij had een paar versleten klompjes van de timmerman gekregen en was overnieuw begonnen. Daniël toonde geen enkele interesse. Maar hij gooide ze niet meer overboord.
Met de taal wilde het absoluut niet vlotten. Bengler begreep dat Daniël simpelweg weigerde de woorden tot zich te nemen. Hij wist niet wat hij tegenover die weigerachtige houding moest stellen.
Toen ze aanlandden in Le Havre, een heiige ochtend begin augustus, voelde Bengler een groeiende onrust vanbinnen. Waarom had hij in godsnaam zijn impulsen de overhand laten nemen en deze jongen meegesleept?
In het begin was hij bang geweest dat de jongen overboord zou springen. Nu was hij bang dat hij de jongen zelf overboord zou zetten.
Het laatste wat hij zag toen hij aan wal ging was de matroos die met half dichtgeknepen ogen naar hem keek. Zijn blik was netzo kil als de nevel.
Medio augustus gingen Bengler en Daniël aan boord van een kolenboot die naar Simrishamn zou gaan. Bengler mocht meevaren, maar moest als tegenprestatie allerhande karweitjes verrichten. Het schip was versleten en stonk. Bengler was de hele reis bang dat ze nooit zouden aankomen.
Op 2 september legde het vaartuig aan in Simrishamn. Bengler was toen krap anderhalf jaar uit Zweden weggeweest.
Toen hij aan land ging besefte hij dat hij zijn angst met Daniël deelde.