'Ik heb haar naar je toe gestuurd. Je kunt niet langer zonder vrouw. Dan ga je je vreemd gedragen.'
'Ik wil zelf een vrouw kiezen.'
'Ze blijft tot je gekozen hebt. En ze wil zelf.'
Het antwoord van Andersson irriteerde hem. Maar dat liet hij niet merken.
Vervolgens sliep hij nog een nacht in de hangmat met de vrouw onder hem op de vloer. De derde nacht ging hij naast haar liggen en vanaf dat moment bracht hij iedere nacht op de grond door. Ze was warmbloedig, met een wonderlijk soort toegenegenheid die hij bij Matilda nooit had ervaren. Ze was de hele tijd serieus, hield haar ogen gesloten en beroerde slechts af en toe met haar handen zijn rug.
Op het moment dat hij een orgasme kreeg leek ze altijd te slapen.
Ze heette Benikkolua en hij hoorde haar nooit huilen. Ze zong bijna altijd wanneer ze zijn kamer schoonmaakte, zijn kleren uitschudde en voorzichtig de papieren op het bureau dat hij van Andersson had gekregen recht legde.
Hij wilde dat ze hem de taal zou leren. Vooral de eigenaardige klikklanken. Hij wees naar verschillende voorwerpen en zij benoemde ze. Hij schreef de woorden op en zij lachte wanneer hij haar probeerde na te zeggen.
Iedere nacht gleed hij bij haar naar binnen en hij vroeg zich af wie hij eigenlijk was. Voor haar. Maakte hij inbreuk of was ze hier uit vrije wil? Betaalde Andersson haar iets waar hij niet van wist?
Hij probeerde het aan Andersson te vragen. Maar deze herhaalde slechts dat ze daar was omdat ze het zelf wilde.
Anderssons liefdesleven daarentegen leek bijzonder gecompliceerd. Hij had een vrouw in Kaapstad die hem drie kinderen had gebaard, dan nog een gezin in het afgelegen Zanzibar en verschillende vrouwen die met onregelmatige tussenpozen uit de woestijn kwamen aanlopen om een of meer nachten met hem door te brengen.
Al deze vrouwen waren natuurlijk zwart. Een keer tijdens het eten begon Andersson ineens te vertellen over een domineesdochter in Vanersborg op wie hij in zijn jonge jaren verliefd was geweest. Maar hij zweeg net zo abrupt als hij begonnen was.
De volgende dag verdween hij de woestijn in om op olifanten te jagen.
Er verstreken negen maanden. Toen vond Bengler eindelijk zijn insect. Het was een onooglijke kever die hij niet kon identificeren. Aangezien hij korte, mogelijk onontwikkelde voelsprieten had, was hij er zelfs niet van overtuigd óf het een kever was. Maar hij wist het zeker toen hij hem in het potje stopte en het deksel erop draaide.
Hij had zijn doel bereikt. Hij moest dus terugkeren naar Zweden om deze nieuwe ontdekking in de wetenschappelijke annalen op te tekenen.
De gedachte maakte hem van streek. Hoe kon hij terugkeren? En naar wat?
L)e kever had hij gevonden tijdens een expeditie waardoor hij twee weken uit Nya Vanersborg was weggeweest.
Toen hij terugkwam trof hij Andersson in de winkel. Er was een wagenlading zout aangekomen.
Maar toen hij de deur binnenging lag daar ook iets anders. Op de grond stond iets wat op een kist leek. Toen hij zich vooroverboog om te kijken zag hij een jongetje liggen dat hem aanstaarde.
Toen hij naar de jongen in de kist keek was het alsof hij zichzelf zag. Waarom wist hij niet. Toch wist hij het zeker. De jongen die daar lag was hijzelf. Bengler keek vragend naar Andersson, die Geijer instrueerde hoe hij de zoutzakken moest opstapelen om het vocht weg te houden dat merkwaardigerwijs zelfs. deze afgelegen buitenpost in de woestijn wist te bereiken.
'Wat is dit?' vroeg hij.
'Ik heb hem gekregen in ruil voor een zak meel.'
'Waarom ligt hij hier?'
'Ik zou het niet weten. Hij moet toch ergens blijven.'
Bengler voelde de verontwaardiging opborrelen. Andersson en zijn vervloekte zout. Terwijl er een jongen op de bodem van een smerige kist lag.
'Wie ruilt er nu een levend mens voor een zak dood meel?'
'Een familielid. Zijn ouders zijn dood. Er is blijkbaar een stammenoorlog geweest. Of een twist. Misschien waren het de Duitsers die een jachtpartij op hen hebben gehouden. Dat doen ze wel vaker. De jongen heeft geen familieleden. Als ik nee had gezegd tegen de ruil, was hij gewoon opgegaan in het zand.'
'Heeft hij een naam ?'
'Voorzover ik weet niet. Ik weet ook niet wat ik met hem moet doen. Dus blijft hij hier. Net als jij. Een toevallige bezoeker die blijft hangen.'
Op dat moment zag Bengler in wat er moest gebeuren. Hij hoefde er niet langer over na te denken. Nu had hij zijn kever gevonden. Hij zou naar Zweden terugkeren. De droom van de insecten boeide hem niet meer. De jongen die daar in die kist lag, of misschien was het een krat voor beesten, was echt.
'Ik adopteer hem. Ik neem hem met me mee.'
'En?'
'Er is geen en. Er is een vervolg. Ik vertrek naar huis. Ik neem hem met me mee.' 'Waarom ?'
'Daar kan ik hem een leven geven. Hier gaat hij ten onder. Net als jij.'
Andersson spuugde. Onmiddellijk was Geijer ter plekke om het met een lapje op te nemen. Bengler herinnerde zich beschaamd hoe hij zichzelf ooit had toegestaan in Geijers handen te braken.