Home>>read Daniel, Zoon Van De Wind free online

Daniel, Zoon Van De Wind(16)

By:Henning Mankell




'Wat ben je?'

'Vooruitziend. Ik doe zaken.'





'In Kaapstad heb ik een man ontmoet die Wackman heette. Hij voorspelde dat de fortepiano in de toekomst grote verdiensten kon opleveren.'

'Dat klopt. Voor één keer heeft die man gelijk. Wackman is een afschuwelijk mens. Hij snijdt zijn hoeren in hun voetzolen opdat ze hem nooit zullen vergeten. Bovendien is hij eigenlijk belust op kleine jongetjes met een lichtbruine huid. Die smeert hij in met olie. Het gerucht gaat dat hij een keer, nadat hij zo'n jong had bereden, zo buiten zinnen raakte dat hij hem in brand stak. Door de olie brandde de jongen als een lier.'

Bengler probeerde voor zichzelf uit te maken of Andersson echt zo cynisch was als hij leek. Hoe diep waren de nachtkou en eenzaamheid eigenlijk bij hem binnengedrongen? Waren er enkel bevroren kamers, gevoelens verpakt in ijsblokken, op dezelfde manier als zijn kevers omsloten waren door alcohol? Of zat er ook nog iets anders?

'Ik zocht naar een ander middelpunt in mijn leven', zei Andersson. 'Mijn vader was apotheker en vond dat ik dezelfde passie voor liniment aan de dag moest leggen als hij. Maar ik heb een ingeboren afkeer van alle zalfjes. Dus ben ik weggelopen. Als verstekeling aan boord gegaan van een schip dat met porselein uit Lidköping naar Göteborg ging. En toen verder de wereld in. Tot ik hier aan land gedreven werd. Eén keer ben ik naar huis gereisd. Om mijn vader te begraven. Ik arriveerde zes maanden nadat hij overleden was. Maar ze hadden een gaatje opengehouden zodat ik een beetje aarde op de kist kon gooien. Al heb ik hem woestijnzand gegeven. Toen heb ik het klederdrachtkostuum voor Geijer meegenomen.'



'Heet hij Geijer?'



'Hoe hij in werkelijkheid heet ben ik vergeten. Maar ik heb hem Geijer gedoopt. Een mooie naam. Een verstandig man, die een aantal gedichten heeft geschreven die ik me nog steeds weet te herinneren. Leeft hij nog?'



'Erik Gustaf Geijer is dood.'

'Iedereen is dood.'

'Jij leeft, midden in een woestijn.'

'Ik jaag. Heb de enige handelspost waar zwarten worden toegelaten. Er komen hier geen Duitsers. Ze haten mij net zoals ik hen haat. Omdat ze weten dat ik dwars door ze heen kijk. Hun wreedheid, hun angst.'

'Je jaagt op olifanten?'

'Alleen daarop. Wat was jij van plan in je lege potten te stoppen?'

'Ik ga insecten in kaart brengen. Systematiseren en naamgeven.'

'Waarom ?'

'Omdat het nog niet gedaan is.'

Andersson bekeek hem lang voordat hij antwoord gaf.

'Dat is een antwoord dat ik wantrouw. Iets doen alleen maar omdat het nog niet gedaan is.'





'Ik heb geen ander antwoord.'

Andersson ging liggen en trok een dek over zich heen.



'Je kunt hier blijven. Ik heb behoefte aan gezelschap. Iemand om samen mee te eten, iemand die mijn gezwellen kan opensnijden.'



'Ik heb weinig om mee te betalen.'



'Je gezelschap is voldoende.'



Hij bleef op de plek die Andersson Nya Vanersborg had gedoopt. Aan de achterkant van de kamer waar hij de eerste nacht had doorgebracht was een ruimte waarin Andersson de slagtanden van olifanten bewaarde. De kamer werd leeggehaald en schoongemaakt en hij kon er zijn intrek nemen. De ossendrijvers werden ontslagen, de dieren geslacht en Andersson hielp hem om nieuwe trekdieren aan te schaffen en drijvers te vinden. Hij had voortdurend het gevoel dat Andersson hem door hen liet bespioneren. Andersson wist altijd wat hij dacht, wat voor plannen hij had. Hij verdacht Andersson er ook van dat hij zijn dagboeken las, zijn kleding doorzocht. Ze aten samen en 's avonds voerden ze gesprekken. Maar af en toe, wanneer er een zwarte, erg mooie vrouw op bezoek kwam, trok Andersson zich terug met zijn vaatjesalcohol. Bengler voelde dan een hevig verlangen naar Matilda. Hij nam zijn oude gewoonte weer op om twee of drie keer per dag te masturberen.



Soms verdween Andersson en kon weken achtereen wegblijven. De handelspost werd ondertussen door Geijer bestierd, die zijn klederdrachtkostuum nooit leek uit te trekken. De handelspost had zout, suiker, broodgraan, simpele stofjes en ammunitie. Geld werd er niet omgezet, alles was gebaseerd op ruilhandel. De zwarte mannen die opdoken als eenzame schepen in al die witheid kwamen aandragen met rugschilden of slagtanden. Iets anders zag hij niet. Ze vertrokken weer met lappen stof en zakken. Met Geijer kon hij eenvoudige gesprekken in het Zweeds voeren. Andersson had hem de taal geleerd. Merkwaardig genoeg sprak Geijer met Göteborgs accent. Maar aangezien zijn woordenschat beperkt was en hij het zich erg leek aan te trekken wanneer hij niet begreep wat er gezegd werd, begon Bengler nooit aan ingewikkelde discussies.



Bovendien had hij zijn insecten. De potten begonnen langzaamaan gevuld te raken. Maar na zeven maanden had hij nog geen insect gevonden waarvan hij met absolute zekerheid kon zeggen dat het onbekend was.



Op een avond, toen hij vier maanden bij Andersson was, lag er een vrouw onder zijn hangmat op de grond toen hij naar bed ging. Ze was naakt, had slechts een dunne lap over zich heen, en hij schatte haar niet ouder dan zestien. Hij ging in zijn hangmat liggen en hoorde hoe ze onder hem ademde. Die nacht sliep hij erg onrustig. Sluimerde pas tegen de dageraad in. Toen hij zijn ogen opendeed was ze weg. Hij vroeg aan Andersson wie ze was.