Home>>read Daniel, Zoon Van De Wind free online

Daniel, Zoon Van De Wind(14)

By:Henning Mankell




Een man stond op de trap van het grootste huis en wachtte hen op. Twee vingers van zijn rechterhand ontbraken.



In welluidend Zweeds zei hij dat hij Wilhelm Andersson heette.



Voor hem leed het geen twijfel dat Hans Bengler een Zweed was.

Alleen Zweedse schoenmakers konden zulke laarzen maken als hij droeg.





Wilhelm Andersson heette Hans Bengler welkom. Zijn handdruk was zo stevig dat het voelde alsof Andersson zijn hand probeerde te verbrijzelen. Vervolgens trok Andersson zijn overhemd uit, draaide zich om en vroeg Bengler een gezwel open te snijden dat tussen zijn schouderbladen zat, onbereikbaar voor zijn eigen handen. Bengler staarde naar de flinke buil en herinnerde zich meteen de keer dat hij flauwgevallen was in het theatrum anato- micum. Hij streek vluchtig over het litteken boven zijn oog.



'Misschien beter van niet. Ik kan niet tegen bloed.'



'Bloed komt er nauwelijks uit. Maar wel geelgroene pus en misschien een paar wormen of vliegenlarven.'

Andersson spuugde op een mes met een ivoren heft en gaf het aan Bengler. Zijn rug zat vol eigenaardige kloven en bulten. Alsof het woestijnlandschap zich in de huid gekerfd had.



'Ik heb nooit eerder een gezwel opengesneden.'



'De punt in het midden zetten en drukken. Als het zich opent snij je naar beneden. En wend je gezicht af zodat het niet in je ogen spuit.'

Bengler zette de punt tegen het blauwrode gezwel, sloot zijn ogen en drukte. Vervolgens gluurde hij even vlug en sneed naar beneden. Een dikke smurrie liep overAnderssonsrug.



'Pak die handdoek en wrijf het schoon. Daarna gaan we eten.'



Nog steeds zonder te kijken veegde Bengler de pus van zijn rug en liet de handdoek op de grond vallen. Er sijpelde nu bloed uit de wond. Andersson gaf hem een wit lapje.

'Leg dit op de wond. Het plakt vast. Blijft daarna vanzelf zitten. Zweet lijmt.'

Bengler slikte verschillende keren om niet over te geven. Andersson wrong zich in zijn overhemd, knoopte het scheef dicht zodat de ene helft een stuk lager hing, zag het, maar deed geen moeite om het te herstellen.



Nu pas merkte Bengler dat Andersson omgeven werd door een





verschrikkelijke stank. Hij probeerde een stap terug te doen en doorzijn mond te ademen. Maar tegelijkertijd herinnerde hij zich dat hijzelf bijna twee maanden niet in de gelegenheid was geweest om zich te wassen. Waswater was het eerste wat hij gerantsoeneerd had, en dat was een week na hun vertrek uit Kaapstad.



Andersson leidde hem een kamer binnen die vol stond met opgezette dieren. Er hing een scherpe geur van verrotting en formaline. Midden in de kamer hing een hangmat, zo'n zelfde als waarin Bengler geslapen had tijdens de reis met Robertsons zwarte schoener. Het duurde even voordat hij ontdekte dat er een kleine zwarte man onbeweeglijk in een hoek van de kamer stond. Eerst dacht hij dat het een opgezet dier was. Maar daarna zag hij dat het een levend mens was.

'Mijn enige vorm van heimwee', zei Andersson. 'Of mogelijk een teken van afkeer. Ik heb nooit kunnen uitmaken waarom ik de klederdracht van Vanersborg heb meegenomen en ze mijn lijfknecht heb aangetrokken.'

Dit was iets waar Bengler met zijn hoofd niet bij kon. Na twee maanden in de woestijn had hij een handelspost bereikt waar een Zweed woonde die Wilhelm Andersson heette, en die uit Vanersborg kwam en die zijn bediende in klederdracht hulde.

'Ik heb geprobeerd hem de polka te leren dansen', zei hij. 'Maar dat is niet gelukt. Ze geven de voorkeur aan huppelen. Ik heb een poging gedaan om uit te leggen dat God niet van huppelende mensen houdt. God is een hoger staand wezen, hoger dan ik, maar we zijn allebei de mening toegedaan dat als er gedanst wordt, dat volgens vastgelegde patronen moet, in drie- of vierkwartsmaat. Maar zij blijven alsmaar huppelen en schudden met de meest onverwachte lichaamsdelen.'

Hij bood Bengler water en whisky aan. Bengler dacht aan zijn ossendrijvers. Andersson las onmiddellijk zijn gedachten.



'Er wordt voor hen gezorgd', zei hij. 'Ze krijgen water, eten, gesprekken, mogen lachen, en vannacht zijn er vrouwen die verwarmen en zich voor hen openen. Maar de ossen moet je doodschieten. Die heb je helemaal leeg geperst. Wat mij tot de vraag brengt: wat doe je hier?'





Bengler voelde de duizeligheid opkomen zodra hij van de whisky had genipt. Hoe moet je iets uitleggen wat je zelf niet begrijpt, dacht hij. Toen verexcuseerde hij zich door, zelfs voor hemzelf onverwacht, flauw te vallen.



Toen hij wakker werd lag hij in de hangmat. De zwarte man in klederdracht wapperde met iets wat eruitzag als een waaier van ossenhuid boven zijn hoofd. Ergens in de verte hoorde hij An- dersson een psalm zingen, vals en verbeten, alsof hij het lied eigenlijk haatte. Bengler sloot zijn ogen en bedacht dat hij het in zeker opzicht gehaald had. Waar hij zich bevond wist hij niet, wie die eigenaardige man was bij wie hij een gezwel had opengesneden wist hij ook niet. Maar hij was in ieder geval gearriveerd. Hij was aan wal gekropen op een reepje strand in die oneindige zandzee. Ik zou een gebed moeten zeggen, dacht hij. Dat niet zo vals klinkt als de psalm die ik nu hoor. Maar voor wie zal ik bidden? Matilda? Zij gelooft niet in God. Zij is bang voor God, net zoals ze bang is voor de duivel. Ze is net zo benauwd voor de hemel als voor de hel.