De twee maanden dat ze door de woestijn waren getrokken hadden zijn opvatting over de uiteindelijke zin van het leven volkomen veranderd. Nog steeds verkeerde hij in de veilige overtuiging dat een onbekende vlieg, of misschien een tor of een vlinder, zijn hele bestaan zou motiveren. Maar tegelijkertijd had het zand in al zijn troosteloze onverklaarbaarheid hem gedwongen een terugtocht door zijn leven te maken. De wagen rolde langzaam voort achter de ossen. In gedachten ging hij de hele tijd terug, of binnenwaarts, naar iets waarvan hij niet wist wat het was. Klaarheid?Begrip voor wat een individu kon of moest zijn?Iedere ochtend wanneer ze opbraken had hij een gedachte gekozen die hij die dag zou bewerken. Aangezien hij slecht ingevoerd was in de filosofie moest hij de grote vragen zelf formuleren, naar beste kunnen.
()p een dag had hij ook lopen denken over de liefde, van de vroege ochtend tot hij 's avonds uitgeput in slaap viel. Hij had onafgebroken dorst, omdat ze al van het begin het water hadden moeten rantsoeneren. Aan Matilda schreef hij in zijn boek datde genade van de liefde voor hem onbegrijpelijk was, maar dat het erotische spel dat zij hem geleerd had hem nog steeds met een heftig verlangen kon vervullen.
Uitgerekend die dag had de woestijn hem met haat vervuld, aangezien hij zich nergens kon afzonderen om te masturberen. En 's avonds, toen hij alleen in zijn tent lag, was de lust verdwenen.
Op een nacht was hij wakker geworden, vervuld van een merkwaardige stilte. Eerst had hij niet begrepen wat het was. Later had hij beseft dat het zijn vaders kaken waren die opgehouden waren met malen. Hij had de kaars aangestoken, op de klok gekeken en het tijdstip in zijn dagboek genoteerd. Zonder het zeker te weten was hij ervan overtuigd dat zijn vader die nacht gestorven was. Hij had op zijn stoel in het prieel gezeten en toen de huishoudster naar binnen was gekropen om hem te halen, hadden zijn kaken stilgelegen en was zijn hart gestorven. Hij voelde geen verdriet, geen pijn of gemis. Maar wel een moeilijk te beheersen ongeduld. Hoelang zou het duren voordat hij bevestigd kon krijgen dat het waar was ? Dat zijn vader inderdaad die nacht was opgehouden met zijn kaken te malen?
Na twee weken in de woestijn had hij zijn eerste insect gevangen. Amos had het ontdekt. Een heel klein kevertje met een groenblauw schild dat langzaam door het zand kroop. Met behulp van een van de Britse entomologische lexicons die hij bij zich had kon hij de kever identificeren, lot zijn verbazing las hij dat de Bosjesmannen van de uitwerpselen van deze kever een dodelijk gif bereidden. Hij stopte de kever in een van zijn potten, vulde deze met alcohol en deed er een etiket op. langzaamaan veranderde hij zijn wagen in een museum.
Nog steeds was de reis zelf het belangrijkste. Hij had besloten dat de handelspost die zich ergens vóór hen bevond de uitvalsbasis voor zijn expeditie zou vormen. Van daaruit zou hij de jacht op struisvogels organiseren, van daaruit zou hij op een heel andere manier inhoud kunnen geven aan zijn zoektocht naar het onbekende insect. Daar waren mensen met wie hij kon praten. Hij stelde zich voor dat daar alles aanwezig was wat een leven mogelijk maakte. Een psalmboek, een oud traporgel, kasboeken en geregelde maaltijden. Ergens hoopte hij ook dat daar een vrouw op hem wachtte, iemand die hem op dezelfde wijze als Matilda één keer in de week kon bezoeken, boven op hem ging zitten en na afloop een glas port dronk.
Dat was een van de laatste dingen geweest die hij in Kaapstad gekocht had voordat hij afscheid had genomen van Wackman. Twee flessen Portugese port.
Maar die verdomde kaarten klopten niet. Of anders was het voortdurend opwaaiende zand een landschap dat niet in kaart te brengen viel. Tevergeefs zocht hij aan de horizon naar een geplooide bergketen die zich volgens de kaart daar moest bevinden. Maar nergens had hij hem kunnen ontdekken. Hij vroeg zich af of er soms een raadselachtige storing in het zand zat die zijn kompas onbetrouwbaar maakte. Soms raakte hij bij het ochtendgloren in de war, dacht dat de zon aan de horizon opkwam op een punt waar het oosten de vorige dag niet gelegen had. Omdat hij niemand had om mee van gedachten te wisselen begon hij hardop in zichzelf te praten. Om de ossendrijvers niet te laten denken dat hij bezig was zijn verstand te verliezen camoufleerde hij de gesprekken met zichzelf door religieuze rituelen. Hij vouwde zijn handen, viel nu en dan op zijn knieën, terwijl hij hardop met zichzelf redeneerde waarom die verdomde bergketen niet was waar hij moest zijn. Waarom het landschap of de kaarten niet klopten. Tijdens deze geveinsde rituelen hielden de ossendrijvers zich altijd op afstand. Af en toe kon hij het niet laten ook op hén te schelden, vanwege hun luiheid, hun ongewassen lichamen, wanneer hij met gevouwen handen op zijn knieën lag.
De dagen waren weinig enerverend. De zon brandde met zijn oogverblindende licht aan een wolkeloze hemel. De ossen bewogen traag, alsof het zand eigenlijk een moeras was. Af en toe werd de stilte verbroken door een knallende zweep. De ossendrijvers konden plotseling uitbarsten in onbegrijpelijk gezang dat urenlang duurde of na een paar minuten abrupt werd afgebroken.