En toen begon hij te vertellen. Hij vertelde dat hij me fantastisch vond en dat ik een van de meest intelligente, interessante mensen was die hij in tijden had ontmoet, dat ik hem aan het lachen maakte, dat hij er echt van genoot samen tijd door te brengen – allemaal lieve dingen die ik opsloeg zodat ik ze weer boven water kan halen op dagen waarop ik van mezelf baal. Maar toen, terwijl ik me ondanks al zijn mooie woorden vanbinnen aan het opmaken was voor de onvermijdelijke ‘maar’ die het waarom zou uitleggen, vertelde hij me met de haast van iemand die door het hellevuur op de hielen wordt gezeten iets waarvan ik opkeek, verward, denkend dat ik hem niet goed verstaan had, iets wat de ‘maar’ van tafel veegde.
‘Hoe meer ik je leuk vind, hoe meer tijd we samen doorbrengen, des te moeilijker vind ik het je te domineren, Sophie. Om je pijn te doen. Toen we het spel in het begin speelden en ik de aarzeling in je ogen zag, je zachtjes hoorde huilen, maakte dat me hard. Maar nu maakt het me overstuur. Dat spijt me.’
Het speet hem? Ik was verontwaardigd. Het klonk helemaal niet alsof het hem speet, maar dat zou het snel wel doen.
‘Je bent een eikel, weet je dat?’ Hij keek op, verrast. Ik weet niet hoeveel mensen hem ooit zo genoemd hadden. Ik vroeg me af of dat juist deel van het probleem was. ‘Voor iemand die zo veel inzicht heeft, die als geen ander mijn reacties kan raden, hoe kun je zo achterlijk stom zijn? Hoe in vredesnaam kon je niet weten dat wat je zo weinig inlevend deed, je zo laf stilhouden, me meer pijn zou doen dan welke fysieke pijn dan ook?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik weet het. Ik weet het echt. Alleen...’ Hij verstomde.
Wat zeg je in zo’n situatie? Nou, na mijn eerste uitbarsting zei ik erg weinig, ook omdat, als ik een lijst had moeten maken van mogelijke redenen waarom dit tussen ons was gebeurd, dit niet in de eerste honderd redenen zou zijn voorgekomen. Ik voelde me buiten zinnen. Later voelde ik een onwillig respect voor het feit dat hij het voor elkaar had gekregen om met een reden te komen die zelfs ik – met mijn overactieve voorstellingsvermogen – nooit bedacht had, maar op dat moment was ik stil. Hoogst verbaasd. En terwijl hij verder praatte en zich steeds opnieuw verontschuldigde, zo beschaamd dat je zou denken dat hij toegaf aan voortijdige zaadlozing te leiden, ebden mijn eerste gevoelens van woede en bitterheid weg totdat ik medelijden met hem kreeg. Hij zag er oprecht uit alsof hij een knuffel nodig had en iemand die hem zou zeggen dat alles wel goed zou komen.
We waren een tijdje stil voordat mijn hersenen er uiteindelijk weer bij waren en ik hem vroeg waarom het nooit eerder een probleem was geweest.
Hij ging met een hand door zijn haar en vertelde me dat hij nooit eerder persoonlijk iemand op zo’n gewelddadige wijze had gedomineerd als hij met mij had gedaan. Dat hij me meer respecteerde dan wie dan ook met wie hij eerder gespeeld had, in die zin dat ik meer in huis had, meer gelijkwaardig aan hem was. En terwijl het hem in theorie opwond om mij te domineren, vandaar dat hij via de mail een prima spel speelde, ging het hem in levenden lijve een stuk moeilijker af, of ik nu uitdagend naar hem keek of mijn ogen met tranen gevuld waren. En toen verontschuldigde hij zich nog meer. Veel meer. Tot het punt waarop ik hem een grote knuffel gaf en we onze koffie dronken. Ik was nog steeds woest, niet in het minst omdat hij niet leek te begrijpen dat zijn gedrag van de laatste paar weken me meer pijn had gedaan dan wat dan ook dat hij had gedaan met de gesel, een houten lepel of iets anders wat hij naar mij toe had gegooid. En omdat, met dank aan zijn gedrag, de dingen tussen ons waren veranderd op zo’n manier dat ik er niet zeker van was dat het ooit gerepareerd kon worden, maar ik het nu tenminste wist. Dus kon ik ook beginnen het te begrijpen.
Hij had een poosje naar zijn kopje zitten staren voordat ik eindelijk mijn gedachten op een rijtje had en kon praten. Ik was er niet van overtuigd of mijn woorden een verschil zouden of moesten maken, maar ik voelde meer dan ooit dat het laatste stukje van de puzzel op zijn plaats was gevallen en dat James misschien moest horen wat ik te zeggen had, zelfs als het voor mij moeilijk was om uit te spreken. En opeens was ik degene die de zenuwen moest wegslikken, die zich vertwijfeld voelde. Het voelde gek. Ik had eigenlijk nog nooit dit soort basale dingen persoonlijk uitgesproken, maar ik – wij? – had ze zeker wel gevoeld. Ik had me nog nooit zo kwetsbaar gevoeld – niet toen ik huilde, machteloos was, omdat ik over mijn grenzen heen getrokken werd. Uiteindelijk sprak ik, mijn stem zacht en belachelijk verlegen.
‘Als je me pijn doet, vind ik dat fijn. Ik verlang er zelfs naar. Ik weet niet of je dat kunt zien als ik naar je staar, als mijn ogen zich met tranen hebben gevuld, als ik bloos, zelfs als het me niet lukt mijn angst te verbergen bij de gedachte aan wat voor wreeds je vervolgens met me gaat uithalen. Je zo volledig onderdanig voelen, naar beneden gehaald worden, gepijnigd worden, vernederd worden, dat doet het voor mij. Als ik je handen om mijn polsen voel, op mijn keel of in mijn haar, als ik voel dat je me overheerst, meester van me bent, dan versnelt mijn ademhaling. Het maakt me nat. ’s Nachts in bed denk ik er soms aan.’