Snel en dom. Ik werd me bewust van mijn fout toen hij weer wegliep.
‘Sorry. Meneer. Ja, meneer.’
Hij begon opnieuw. De slagen kwamen sneller dan ik kon verwerken. Sneller dan ik kon verdragen. Elke slag sneed over mijn achterste en liet een strook ondraaglijke pijn achter. Ik was ervan overtuigd dat ik bloedde, ik kon me niet voorstellen dat ik tegen deze hoeveelheid pijn bestand was zonder dat er bloed vloeide.
Ik wilde stoppen, maar ik wilde hem niet teleurstellen. Ik wilde de veiligheidscode niet gebruiken. Ik kon hier tegen. Niet alleen vanwege eigenwijze, koppige trots, maar omdat we nooit eerder zoiets uitdagends hadden gedaan. Ik was echt niet van plan het te laten mislukken. Het deed alleen zo ongelofelijk pijn. Ik had geen idee hoe lang het nog zou duren en ik kon het gewoon niet meer aan. Na alle stress en inspanning van de afgelopen weken op het werk, de eerdere vernedering en schaamte voor het strippen, de zintuiglijke beroving waardoor ik niet eens zijn geruststellende blik kon ontvangen, het was allemaal te veel.
Ik begon te huilen alsof het snotteren en snikken uit mijn tenen kwam, zo hard. Ik kon niet stoppen. Het was een vreemd geluid, schokkend, al was ik het zelf. Ik klonk gebroken, wanhopig, gewond. Hij sloeg me nog een paar keer en toen hoorde ik het gekletter op de vloer van het onbestemde ding waarmee hij me aan het slaan was. Hij was gestopt. Maar ik kon niet stoppen. Ik huilde terwijl hij mijn polsen en enkels losmaakte, de blinddoek voor mijn ogen weghaalde, een deken ergens vandaan pakte. Ik huilde toen hij me naar de bank leidde waar hij zat, terwijl hij op z’n schoot klopte bij wijze van aanmoediging om me naast hem te nestelen en mijn hoofd op zijn bovenbeen te leggen. Ik huilde toen hij zacht de deken over mijn naakte lichaam heen legde, terwijl hij voorzichtig deed om mijn achterste niet te raken. Ik huilde tot mijn keel rauw was, tot mijn snikken overging in snuffen en uiteindelijk in een verdwaalde snotter. Ik huilde totdat ik dacht dat ik niet meer kon huilen. Het waren tranen van opluchting, van losgekomen spanning waarvan ik niet eens wist dat ik die bij me droeg. Ik voelde me gebroken en opgeladen. Het waren geen tranen omdat ik overstuur was, maar ik kon ze niet stoppen. Dus ik huilde, terwijl hij mijn haar streelde en wachtte.
En toen viel ik in slaap.
*
Ik werd wakker in mijn eigen kwijl. Op zijn bovenbeen. Elegant. Hij zal wel gedacht hebben dat ik alles bij elkaar opgeteld een behoorlijk hopeloos geval was. In een flits schoten de gebeurtenissen aan me voorbij en ik was ontzet. Ik kon me niet herinneren wanneer ik mezelf zo vreselijk had aangesteld en ik voelde me dom, gegeneerd en misselijk en ik moest bijna weer huilen. Ik wilde mijn kleren aanschieten en wegrennen en hem nooit meer aankijken, maar dat zou betekenen dat ik moest bewegen waardoor ik zou moeten praten en waardoor hij naar me zou kijken. Dus lag ik onbeweeglijk in het flikkerende licht van de televisie, die hij blijkbaar had aangezet op een moment tijdens mijn slaap, terwijl ik probeerde uit te vinden hoe laat het was en wat ik in hemelsnaam moest doen.
‘Ben je wakker?’
Zijn stem klonk geïnteresseerd, hij lachte niet en leek niet bezorgd over het feit dat hij een halve gare in huis had gehaald en dat die halve gare zich toen op een weinig verleidelijke manier in allerlei bochten gewrongen had om vervolgens bijna in zijn lul te stikken, voordat ze een soort van paniekaanval had en vervolgens als een bewusteloze op zijn bovenbeen in slaap viel in een vloedgolf van kwijl.
De drang om te veinzen dat ik nog sliep was groot, maar hij zou z’n vermoedens wel hebben gehad want hij vroeg het al tien seconden nadat ik wakker was geworden. Dit betekende waarschijnlijk dat ik ook nog had liggen snurken. God, ik kon deze man nooit meer onder ogen komen.
Mijn stem klonk onbewogen. ‘Nee.’
Hij lachte en de trillingen daarvan zorgden ervoor dat ik licht kronkelde op zijn been.
Hij streelde mijn haar en ik voelde me verwarmd door de verbinding.
‘“Nee, meneer.” Zeker weten?’
Fuck. Ik ging rechtop zitten, wanhopig om dingen recht te zetten voordat hij opnieuw begon met wat voor ding het in vredesnaam geweest was. In mijn haast kreeg ik het voor elkaar om met mijn voet tegen mijn achterste te stoten en dat deed zo veel pijn dat ik jammerde. Ik begon me te verontschuldigen, zei om het andere woord ‘meneer’, wanhopig, duizelig, ontsteld, hem in zijn gezicht kijkend met smekende ogen op zoek naar geruststelling.
Hij hield me tegen met een enkele vinger tegen mijn mond. Hij lachte, aardig.
‘Stil maar. Het is goed. Het is goed. We zijn klaar voor nu. En je hebt het heel goed gedaan. Echt heel goed.’
Hij kuste me en verschoof de deken zodat die ons beter bedekte.
Ik denk dat ik op dat moment verliefd op hem begon te worden.
14
Vanaf dat moment bevonden James en ik ons in die typische eerste, alles-of-niets-fase van een bijna-relatie. Alsof we dat zo hadden afgesproken, spraken we niet uit wat we hadden. Misschien omdat we onbewust aanvoelden dat als we dat wel deden, de magie wel eens als dauw in de vroege morgen kon verdwijnen. Maar we hadden veel lol. We spraken elkaar elke dag, over de telefoon of via e-mail. En als we aan bellen en e-mailen niet genoeg hadden, sms’ten we elkaar in verloren momenten. We keken bergen films, wandelden langs de rivier, kletsten urenlang bij een kaasje en een wijntje in een ondergrondse wijnbar en deden over het algemeen de dingen die je verwacht bij een ontluikende relatie tegen het decor van een romantische meidenfilm. Afgezien dan van het stuk aan het eind als we teruggingen naar zijn of mijn huis en neukten, zogen, beten en speelden totdat we beiden uitgeput waren en ik onder de blauwe plekken zat en zacht jammerde.