‘Dit is Tygren,’ zei Adoni.
Tygren wendde zich tot ons. ‘Ik was erbij toen het allemaal gebeurde. Geloof me, ik doe mijn best om Valita over te halen naar de politie te gaan, maar het kan even duren voordat het me lukt. Ik hoop niet dat het dan al te laat is.’
‘Waar is ze?’ vroeg ik.
‘Kijk, daar,’ wees ze naar een klein figuurtje op een bank in het park, half verscholen achter een haag. ‘Dat is Valita,’ zei ze. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes en tuurde naar het meisje, dat diep weggedoken zat onder haar capuchon. Ze zat te roken. Haar hand trilde bij elk trekje dat ze nam.
‘Waarom wil ze niet naar de politie?’ vroeg Gaia snel.
‘Kun je haar niet overhalen?’ kwam ik tussenbeide. ‘De tijd dringt.’
Tygren hief haar handen. ‘Ik doe mijn best,’ zei ze. ‘Maar ze heeft iets gehad met die jongen die dood is en daar moet ze eerst mee in het reine komen. Haar familie staat op het punt om het land uitgezet te worden. Bovendien is ze zwanger.’
Ik liet mijn ogen over Valita dwalen. Toen ik beter keek, zag ik schaduwen om haar heen wervelen, die zo nu en dan met elkaar in botsing kwamen en dan weer bij haar binnendrongen. En toen, diep in haar buik, het kleine lichtje van het kind. Ze had haar sigaret opgerookt en trapte de peuk uit, waarop ze haar armen om zich heen sloeg en nog dieper wegkroop in haar jack. Ze zag eruit alsof ze het liefst wilde verdwijnen.
Adoni nam Tygrens handen in de zijne en zei iets in het Quechua. Tygren knikte met een glimlach.
Valita stond abrupt op en begon de andere kant op te lopen.
‘Ik moet gaan,’ zei Tygren. ‘We zien elkaar weer, dat beloof ik.’
‘Hoe kunnen we je bereiken?’ riep ik haar na.
Een seconde later was ze verdwenen.
Vanaf dat moment, terwijl alle inspanningen van Toby, Kit en Margot dag na dag op niets uitliepen, keken Gaia, Adoni en ik uit naar Tygren.
Kerst kwam en ging ongemerkt voorbij. Ten slotte, ondanks alles wat we deden om het te voorkomen, wisten Margot en Toby Kit ervan te overtuigen de naam Valita door te spelen aan de rechercheur die belast was met het onderzoek. Zoals Kit al had voorspeld, was hij niet geïnteresseerd. Geen bewijs, geen getuigenverklaring. Tijdens de eerste verhoren werd veel waarde gehecht aan Theo’s aanvankelijke verklaring, dat hij niet zeker wist van wie het mes was. Er waren soortgelijke messen aangetroffen onder zijn bed. De rechercheurs verwierpen de mogelijkheid dat er een meisje bij betrokken was geweest toen het forensisch rapport melding maakte van slechts twee soorten bloed op de plaats delict, zonder rekening te houden met de zware regenval die avond. Het was aan Grogor te wijten dat de beschuldigingen tijdens de hoorzitting Theo’s woede wekten, zodat hij meer overkwam als een agressieve pummel dan als een onschuldig slachtoffer.
Gaia, Adoni en ik bleven uitkijken naar Tygren, maar we zagen haar nergens. We vermoedden dat Valita naar een andere staat was verhuisd of zelfs het land het verlaten. Aan een kant kon ik het haar niet kwalijk nemen. Voorts verlangde ik er hevig naar om Theo en James te zien, al was het maar één keertje, al was het maar om hun te vertellen dat ik van hen hield.
Op een avond ben ik helemaal naar het gevangeniscomplex op Rikers Island gegaan. Ik moest me een weg banen door een zee van demonen, tot ik Theo had gevonden in een krap bemeten, smerige ruimte. Gebukt onder het gewicht van zijn omgeving zag hij er plotseling kleintjes uit. Een paar cellen verderop schreeuwde een gevangene de naam van een vrouw en dreigde hij zijn polsen door te snijden. De misdaden van al die mannen doemden voor me op als parallelle werelden, spirituele merktekens van hun zonden, en ik zag hun demonen, die er allemaal precies zo uitzagen als Grogor toen ik hem voor het eerst zag: monsterlijk, beestachtig, vastbesloten om me te vernietigen. Toch waren er ook engelen. De meesten waren mannen, hoewel er enkele zachtaardige, moederlijke vrouwen tussen zaten, die toezicht hielden op mannen wier misdaden me deden kokhalzen. Ondanks alle verschrikkingen waren de engelen liefhebbend en teder.
Ik realiseerde me plotseling dat ik geen idee had wat of wie James bij leven was geweest, maar toen ik hem zag, samen met Theo, wist ik één ding heel zeker: deze jongen, die ik toen ik hem pas leerde kennen zo achteloos opzijgeschoven had, was uit het juiste hout gesneden. Theo had vier demonen in zijn cel, die allemaal iets weg hadden van Tongaanse rugbyspelers en dreigend boven James uittorenden. Maar ze verscholen zich in de verste hoek en waagden het hooguit om af en toe een smalende opmerking tegen Theo te maken. Zo te zien had James de overhand.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg James toen ik verscheen. Theo’s demonen schoten overeind om me uit te schelden. Op één blik van hem bonden ze in.