Tegelijkertijd oefende ik me in de edele kunst der hoop.
IJdele hoop, wellicht, maar toch hoop. Hoop dat ik misschien een paar bonuspunten kon halen bij God, genoeg om mijn verraad naar de achtergrond te dringen. Hoop, ondanks het visioen dat Nan me had laten zien van Theo die voor de rest van zijn leven achter de tralies verdween, dat ik misschien nog net iets kon doen om hem dat lot te besparen. Hoop dat ik de weg terug naar Toby zou kunnen vinden. Dat wilde ik zielsgraag proberen. Al had ik mijn ziel dan al verkocht.
Zoals Nan had voorspeld, waren er signalen dat sommige dingen ten goede waren veranderd. Toen ik naar Sydney verhuisde, had het me weken gekost om woonruimte te vinden, met als gevolg dat ik langdurig in een jeugdherberg bivakkeerde in Coogee, een buitenwijk van Sydney, waar ik een slaapzaal deelde met een aantal Thaise studentes en een vrouw uit Moskou die dag en nacht binnen zat, grote, dikke sigaren rookte en wodka dronk. Mijn terugval was praktisch onvermijdelijk geweest; het duurde niet lang voordat ik haar gezelschap hield en mijn zoektocht naar woonruimte, een baan en een leven verdronk in de ene na de andere fles met Russische teksten erin gegraveerd.
Margot landde op een vroege maandagochtend in september op het vliegveld van Sydney. Ik wilde haar die naargeestige slaapzaal in Coogee besparen en fluisterde haar in om regelrecht naar Manly te gaan en daar een appartementje te huren met uitzicht op de oceaan. De kans was groot dat het nog een beetje te vroeg was om haar op dat appartement te wijzen, want ik vond het pas in december van dat jaar, maar het Manly-idee sloeg aan en ze ging de weg vragen. Een bus en een ferryboot later sleepte ze haar koffer over de promenade en keek ze bewonderend naar de Norfolk-dennen die voor haar opdoemden als gigantische kerstbomen, naar de ivoorkleurige strook zand en de indigoblauwe kuiven van de oceaan die onervaren surfers van hun board sloegen.
Terwijl ik haar uitlegde hoe ze bij het appartement moest komen, voelde ik een bericht opkomen in mijn vleugels. Niet alleen een bericht, maar een complete stroom die door mijn lichaam trok, en op die stroom een beeld van Margot: ze liep met lange, blonde haren zoals vroeger door de velden langs een meer, sloeg een pad in en trok de heuvels in. Ik keek om me heen of ik ergens zo’n plek zag en zocht vervolgens in mijn geheugen. Ik zag niets wat ook maar enigszins leek op het landschap dat ik zojuist had gezien; het was in elk geval niet in de buurt van Sydney. En toen drong het tot me door: de vrouw in dat visioen was Margot niet. Ik was het zelf.
Waken. Behoeden. Vastleggen. Liefhebben. Het was in al die dertig jaar niet tot me doorgedrongen dat het woord ‘veranderen’ niet in dit rijtje voorkwam, evenmin als de woorden ‘beïnvloeden’ en ‘sturen’. En terwijl Margot door de straten van Manly liep, moe van de reis en het tijdsverschil en overdonderd door de schoonheid van deze stad, de nieuwigheid van elke winkel en elke straathoek, neuriede ik die vier woorden als een mantra. Ik weerstond de neiging om haar in de richting van dat geweldige appartement te sturen, met die ruime woonkamer met de open keuken en het balkon dat uitstak boven het strand, het hemelbed, het koperen bad, het bijzettafeltje waarin tropische vissen zwommen, en ik hield me afzijdig toen ze onwennig door deze straten liep, door de tíjd liep, alsof het voor het eerst was. Alsof het allemaal werkelijk op dit moment gebeurde.
En ik denk dat ik eindelijk besefte dat ik haar de afgelopen vijftien jaar vooral had behandeld als een ouder die helemaal vergeten is hoe het is om te dromen van Kerstmis, hoe het voelt om een speelgoedwinkel in te lopen als je vijf, zes of zeven jaar oud bent, of waarom oorden als Disneyland zo´n onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenen op iedereen die jong van geest is. Het privilege om in het heden te leven was dat je overal enthousiast en verrast op kon reageren. Dat gold voor mij niet. En daarom had ik Margot bejegend met hetzelfde gebrek aan begrip dat zij voor Theo had. Ik had haar geen greintje speling gegund.
Het werd tijd voor een nieuwe tactiek. Ik zou haar laten aanrommelen. Ik zou haar rustig laten struikelen en als ze te hard viel, zou ik haar oprapen en weer op weg helpen. Daar kon ik diezelfde avond al mee beginnen, nadat de eerste opwinding en euforie over Australië plaats had gemaakt voor eenzaamheid en verdriet. Ze had een hotelkamer genomen aan de promenade en stond zeker twintig minuten naar de minibar te staren. Niet doen, waarschuwde ik. Ze aarzelde, zwaaide haar benen over de rand van het bed en trok het deurtje open. Doe dat nou niet, zei ik. Je bent verslaafd, lieverd. Je lever kan het niet aan. Ze maakte drie miniflesjes Bailey’s en een halve gin-tonic soldaat, voordat ze naar haar trillende handen keek en bedacht dat ze misschien maar beter kon ophouden.
Precies zoals ik het me herinnerde, besloot ze een plan op te stellen. Misschien kun je het beter een serie doelen noemen. Lijstjes maken is nooit mijn sterkste punt geweest. Ik ben veel beter met plaatjes. Ze installeerde zich met een stapel kranten en tijdschriften op de vloer van de hotelkamer en knipte plaatjes uit van alles wat ze graag zou willen in dit leven, en terwijl ze plaatjes koos van een huis met een wit hek eromheen, jonge katjes, een groot fornuis, een duif, Harrison Ford, stroomden vrijwel dezelfde beelden door mijn hoofd. Ik moest lachen toen ze de foto van Harrison Ford verknipte en alleen zijn ogen behield, de kaak en neus van Ralph Fiennes uitknipte en vervolgens de kruin van een roodharig model. Ze plakte alles aan elkaar tot er een collage verscheen van Toby.