Op dat moment zag ik de hel, denk ik. Pui sleurde me ernaartoe, trok me uit mijn lichaam en omlaag, in een duistere val naar een wereld die zo afgrijselijk was dat ik de wreedheid voelde tot in mijn botten.
En toen, duisternis.
Ik hoorde gebonk, gebrul en geschreeuw. Heel ver weg, alsof ik naar een andere wereld, een andere tijd werd gesleept.
Toen ik weer bijkwam, lag ik naakt op de vloer van een witte ruimte. Doodsbang. Was ik er al? Was dit de hel?
Ik trok rillend mijn knieën naar mijn borst. ‘Nan?’ riep ik. Toen: ‘Theo? Toby?’ Voetstappen achter me.
Ik keek om. Het duurde even voordat ik me realiseerde dat de glanzende gedaante die voor me stond Nan was. Haar gezicht straalde als het middaguur, haar vleugels stonden wijd open aan weerszijden van haar schouders, als brede bundels rood licht. Haar gewaad was niet wit meer zoals vroeger, en ook niet van stof; het zag eruit alsof ze de oppervlakte van een kalm meertje waarin de ondergaande zon werd weerkaatst had opgenomen en over haar hoofd had getrokken.
‘Zeg het maar,’ zei ik klappertandend. ‘Ga ik nu naar de hel?’
‘Dat dacht ik niet,’ zei Nan laconiek. ‘Ik heb zojuist kunnen voorkomen dat jij de nieuwste bewoner werd.’
‘Maar ik ga er wel naartoe, hè? In de toekomst?’
‘Alleen God beslist wat de gevolgen van je keuzes zullen zijn.’
Dat maakte me er niet geruster op. Ik wist dat ze nooit tegen me zou liegen. Ik moest het echter onder ogen zien. Nan had me niet gered van de hel, niet voor eeuwig. Ze had mijn komst alleen ietwat vertraagd.
Het lukte me om te gaan staan. Ik stak mijn hand uit naar haar gewaad. ‘Waarom ben je veranderd?’
‘We veranderen allemaal,’ zei ze na een lange stilte. ‘Net zoals jij van baby bent uitgegroeid tot volwassene tijdens je leven. Toen ik jou redde, werd ik een aartsengel.’
‘Waarom dan?’
‘Er zijn verschillende soorten engelen, die God op een specifieke manier dienen. Sommigen van ons worden krachten, anderen deugden. Een paar van ons worden cherubijnen, die mensen beschermen en helpen om God te leren kennen. Nog minder van ons worden serafijnen.’
‘En nog weer minder van ons komen in de hel terecht, natuurlijk.’
Een vluchtige glimlach. ‘Dit is voor jou,’ zei ze. Ik moest mijn hand beschermend boven mijn ogen houden om naar haar uitgestrekte armen te kunnen kijken. Ze hield een wit gewaad voor me op.
‘Waar is het blauwe gebleven?’
‘Dat kan nooit meer gedragen worden. Dit is wat ervan over is.’ Ze overhandigde me een klein, blauw sieraad aan een gouden kettinkje. Ik schoot het witte gewaad aan en hing het kettinkje om mijn hals.
‘Wat nu?’ vroeg ik. ‘Heb ik Theo’s levensloop veranderd?’
Ze stak haar hand uit. Daarin verscheen een parallelle wereld, zo groot als een sneeuwbol, die aanzwol tot het formaat van een meloen. Ik ging dichterbij staan en tuurde naar binnen. Daar zag ik, als een weerspiegeling in een plas water, een beeld van Theo in zijn late puberjaren. Bokkig, stuurs. Eerst dacht ik dat hij aan een houten kantoorbureau zat, tot ik me realiseerde dat hij in een oranje gevangenisoverall in de rechtszaal zat en met hangend hoofd het vonnis aanhoorde. Een vrouwenstem zei luid: ‘Schuldig.’
Theo werd overeind geholpen en weggevoerd.
‘Nee, toch?’ jammerde ik. ‘Na alles wat ik heb gedaan krijgt Theo toch nog levenslang en moet ik naar de hel?’ Ik keek naar Nan, hopend op een antwoord. Dat bleef uit.
Ik liet me op mijn knieën vallen.
Zo lag ik langdurig te huilen en liet ik mijn tranen op de witte vloer druppen. Het was allemaal voor niets geweest. Het is niet te beschrijven hoe ik me op dat moment voelde.
Uiteindelijk droogde ik mijn tranen en kwam ik overeind.
‘Wat nu?’ vroeg ik. ‘Heb ik helemaal niets kunnen veranderen?’
‘Jawel,’ zei Nan. ‘Hoewel je niet overal even blij mee zult zijn. Het kan zijn dat je Margot keuzes ziet maken die al jouw plannen dwarsbomen.’
‘Ik heb geen plannen meer, Nan. Ik ga toch naar de hel.’
‘Het is zoals ik het je vanaf het begin heb uitgelegd,’ zei ze ernstig. ‘Niets staat vast.’
Ik droogde mijn tranen. Ze schonk me hoop. Ditmaal voelde dat echter als een daad van hardvochtigheid.
‘Wat moet ik nu doen?’ verzuchtte ik.
Voor het eerst in tijden glimlachte Nan. ‘Er ligt een taak voor je. Doe je best.’
23
HET MOEILIJKSTE WOORD
Ik was erbij toen Margot thuiskwam uit Riverstone, zonder haar verslavingen, maar ook zonder te weten wie ze was, waar ze vandaan kwam en wat ze hier deed. Ze zette haar tas op de vloer en streek zuchtend het haar uit haar gezicht. Toby en Theo zaten aan de eettafel. Ze keek langs hen heen naar de verwelkte zonnebloemen in de vaas.