‘Bent u mevrouw Delacroix’… zus?’ De receptioniste. Ik had me tot het uiterste ingespannen om zo min mogelijk op haar te lijken. Een bril. Een baret. Zware make-up. Het had niet echt geholpen.
‘Nicht,’ zei ik.
‘Ik dacht al zoiets.’ Ze glimlachte en trok haar neus op. ‘Bezoek is eigenlijk verboden…’
‘Het betreft een noodgeval,’ zei ik. Dat was waar. ‘Er ligt een familielid op sterven en ik wil liever dat ze het nu hoort, dan achteraf.’
De receptioniste trok een meelevend gezicht. ‘O. Hm, oké. Ik zal haar therapeut waarschuwen. Maar ik kan u niets beloven.’
Ik werd naar de recreatiezaal gebracht, waar Margot en de andere ‘gasten’ kennelijk bezig waren met hun ‘rustuurtje’. Het zag er oersaai uit. Margot zou wel tegen de muur op vliegen. Dat zou ik in haar geval doen. Er hingen grote platen met gouden lijsten aan de wanden, met woorden als ‘acceptatie’ en teksten waarvan het glazuur van je tanden springt, zoals ‘je attitude bepaalt je altitude’. Ik rolde met mijn ogen en visualiseerde dat ze vervangen werden door ‘cynisme’ en ‘falen is onvermijdelijk’. Niets beter dan een gezond gevoel voor realiteit om het herstel te bevorderen. Zoals het nu was, stelde degene die het hier had ingericht herstel gelijk met een flink aantal witvelours banken en overal glazen bijzettafeltjes met theelichtjes en tulpen erop. Ik wierp een blik op de grote Big Ben-klok boven de deur en mijn hart begon te bonzen. Als ze zeiden dat ik morgen maar moest terugkomen, kon ik wel inpakken.
Bij de witte deuren van de recreatieruimte pakte de therapeute, een kleine, pezige Canadese met dik, zwart ponyhaar, dokter Gale genaamd, me bij de arm en keek me vorsend aan over het randje van haar bril.
‘Ik kan u helaas geen toestemming geven,’ zei ze. ‘Het druist tegen alle regels in. Als u wilt, kan ik een boodschap aan haar doorgeven.’
Ik dacht koortsachtig na.
‘Ik moet haar spreken,’ zei ik. ‘Ik hoop dat u dat begrijpt. Ze komt er nooit meer overheen als ze hoort dat… Nan gestorven is terwijl ze hier zat. Ik ben bang dat ze dan meteen weer naar de fles grijpt…’
‘Het spijt me,’ zei dokter Gale meelevend. ‘Margot heeft een overeenkomst getekend, waarin een clausule is opgenomen over eventuele tragedies in de familie. Het is van belang voor haar herstel. Ik hoop dat u daar begrip voor hebt.’
Een glimlach, vluchtig als een knipoog. Toen draaide ze zich op haar hielen om en liep weg.
Ik sloot mijn ogen en slaakte een diepe zucht. Deze tegenvaller had ik niet voorzien. Ik dacht koortsachtig na: hoe moet ik dit oplossen zonder de hele tent in de fik steken? Oké, dacht ik. Daar gaan we. En ik bad. Laat de engel van deze vrouw haar een zetje in de goede richting geven.
‘Dokter Gale?’ Ik schreeuwde bijna. Enkele knikkebollende hoofden op de bank draaiden zich naar me toe.
Dokter Gale bleef staan. ‘Wilt u niet zo schreeuwen?’ snauwde ze.
‘Ik moet Margot echt spreken.’ zei ik. ‘Ik beloof u dat ik niets zal doen dat haar behandeling verstoort. Ze moet echt even iets weten. Ik ben degene die er niet meer zal zijn tegen de tijd dat ze ontslagen wordt. Ik wil haar gewoon graag nog een keertje zien. Voor het laatst.’
Dokter Gale wierp een vluchtige blik om zich heen. Enkele van haar collega’s volgden het tafereel aandachtig. Ze wilde net doorlopen, toen ze zich bedacht en op haar schreden terugkeerde.
Ze nam me van top tot teen op. ‘Goed,’ zei ze. ‘U krijgt tien minuten de tijd.’ Ze zweeg even en zei toen zachtjes: ‘We hebben Margot al een aantal malen een kalmerend middel moeten toedienen, dus het kan zijn dat ze wat duf op u overkomt. Dat is normaal. Probeer alleen niet te luid te praten, en ook niet te snel.’
Ik knikte. Dokter Gale deed de deur open en riep Margot. Geen reactie. Ze probeerde het nogmaals. Er stond heel traag iemand op uit een stoel bij het raam, om vervolgens voetje voor voetje naar ons toe te komen.
‘Margot,’ zei dokter Gale bedaard. ‘Uw nicht is hier. Ik vrees dat ze geen goed nieuws heeft.’
‘Mijn… nicht?’ Margot. Niet helemaal bij de les. Ze knipperde traag met haar ogen en keek me aan.
Dokter Gale knikte. ‘Ik zal u beiden begeleiden naar de bezoekruimte.’
Zodra ze de deur achter zich had dichtgetrokken, boog ik me naar Margot toe om haar hand te pakken. Ze deinsde achteruit en tuurde naar haar knieën. Nu ik haar in levenden lijve zag, kreeg ik het er benauwd van. Ik kon wel huilen toen ik zag hoe ik eraan toe was geweest, hoe broos ze was. Ze was zo kwetsbaar, zo versuft door de drugs en de wanhoop. En ik schaamde me omdat ik haar niet beter kon beschermen. Omdat ik haar niet kon genezen.