Home>>read Dagboek van een beschermengel free online

Dagboek van een beschermengel(77)

By:Carolyn Cooke




Ik liep de frisse ochtend van Manhattan in met de bedoeling om de bus te nemen naar Theo’s school, maar ik vond het gevoel van de wind in mijn gezicht zo lekker dat ik al die dertig blokken te voet aflegde. Een toevallige voorbijgangster zei goedemorgen tegen me en ik antwoordde ‘Heerlijk, hè?’, en even later vroeg een dakloze om geld en bleef ik staan om hem te zeggen dat hij blij mocht zijn dat hij leefde en keek hij me beteuterd na toen ik lachend doorliep, dolblij dat ik met mensen kon praten en dat ze me konden horen en iets terugzeiden.

Bij het hek van Theo’s school hield ik mijn pas in. Ik moest goed nadenken hoe ik het verder zou aanpakken. Dit was geen droom meer, geen brief die ik kon herschrijven, geen uitvoering die ik kon overdoen. Ik had het gevoel dat elk woord, elke handeling nu in steen werd gehouwen. Nee, het was sterker dan dat, het had vérstrekkende gevolgen. Het was alsof ik een steen ging bewerken die al bewerkt was. En als ik niet voorzichtig was, zou die steen in duizend stukjes breken.

Ik bedacht dat ik het beste bij het hek kon wachten tot de school uitging, om Theo te vragen of hij een blokje met me om wilde lopen. Maar stel dat Toby ook zou komen? Stel dat Theo ervandoor zou gaan zodra hij me zag? Ik besloot de school binnen te gaan en hem uit de klas te halen. Als hij van de leraar met me mee moest, zou hij dat heus wel doen. Zij het met tegenzin.

Ik liep naar de receptie. Ik herkende Cassie, de vrouw met de zware oogleden, en glimlachte naar haar. Ze glimlachte niet terug; ik wist me te herinneren dat we elkaar regelmatig dwars hadden gezeten. Ze nam me van top tot teen op, perste haar lippen op elkaar en zei: ‘Waarmee kan ik u helpen?’

Ik kon mijn lachen niet inhouden. Ik vond het nog steeds te gek dat mensen zomaar tegen me praatten. Ze dacht waarschijnlijk dat ik high was.

‘Hallo, goedemorgen. Eh, tja. Ik ben Ruth… Nee, sorry. Ik ben Margot. Margot Delacroix.’

Ze keek me met grote ogen aan. Tjonge, dat ging niet best. Ik heet Margot. Margot, Margot, zei ik tegen mezelf. Tot ik besefte dat ik het hardop had gezegd. Cassie gaapte me met open mond aan.

‘Ik ben de moeder van Theo Poslusny,’ vervolgde ik bedachtzaam, alsof Engels mijn tweede taal was. ‘Ik kom hem halen. Een noodgeval in de familie.’

Ik klemde mijn lippen op elkaar. Ik kon maar beter zo min mogelijk zeggen, bedacht ik. Cassie pakte de telefoon en draaide een nummer. Het was fiftyfifty of ze een inrichting belde of Theo’s leraar.

‘Ja, hoi, met de receptie. De moeder van Theo staat hier. Ze wil hem spreken… Ja, hoor, wat je wilt.’

Ze legde de hoorn weer op de haak, keek me nog eens met half toegeknepen ogen aan en zei toen: ‘Hij komt eraan.’

Ik salueerde en klikte mijn hakken tegen elkaar. Het leek wel of ik Tourette had, echt waar. Ik keek om me heen, zag een stoel en rende ernaartoe, om hem met mijn enkels over elkaar geslagen en gekruiste armen op te wachten.

En dan Theo. Theo met zijn rugzak over zijn schouder, zijn blauwe shirt half uit zijn broek, zijn rode haar in spikes vol gel en krullend in de nek als bloemblaadjes. Theo met de sproeten van zijn vader, zijn neus nog zacht en rond, met kapotte, modderige gympen en zijn gezicht een grimas vol verwarring, achterdocht en wrok.

En ja, ik barstte in tranen uit. Hoewel ik de neiging om op mijn knieën te vallen en hem om vergeving te vragen, zelfs voor de dingen die hij nog niet had meegemaakt, wist te onderdrukken. Ik bracht de golf van schuldgevoelens die ik voor zijn voeten wilde uitbraken tot bedaren en moest me tot het uiterste inspannen om gewoon ‘Hoi, Theo’ te zeggen, alsof de woorden niet in mijn mond pasten, alsof ze te groot geworden waren door het gemis, door de jaren van wachten en het hartverscheurende verlangen om hem vast te houden.

Hij keek alleen maar. Cassie bracht verlossing.

‘Hoi, Theo,’ zei ze glimlachend. ‘Je moeder zegt dat er een noodgeval is in de familie. Neem rustig overal de tijd voor, oké? Haast je niet, jochie. Ik sta achter je, dat weet je.’ Ze schonk hem een knipoog. Ik was blij met deze onderbreking. Die gaf me de tijd om tot mijn positieven te komen en mijn tranen weg te slikken. Theo stond toe dat ik mijn hand op zijn schouder legde en liet zich verbijsterd mee naar buiten voeren.

We waren al een paar straten verder voordat hij iets zei:

‘Is papa dood?’

Ik was helemaal vergeten dat ik een noodgeval in de familie had verzonnen. Ik bleef staan.

‘Nee, nee hoor, er is niets met Toby aan de hand. Ik wilde gewoon… Ik wilde je gewoon even zien. Iets leuks doen.’

Theo schudde zijn hoofd en begon terug te lopen. Ik holde hem achterna.

‘Theo? Wat is er nou?’

‘Dit doe je nou altijd.’

O ja?

‘Wat?’ vroeg ik. ‘Wat doe ik altijd?’