Ik begon te huilen. Ik vertelde haar dat ik verliefd was op Toby en dat Margot een scheiding had aangevraagd. Dat maakte een hereniging met Toby onwaarschijnlijk, misschien zelfs wel onmogelijk.
Ze zuchtte. ‘Ik heb ooit in jouw schoenen gestaan. Ik zat boordevol vragen, berouw en verdriet. Op een dag maak je kennis met God. Dan ga je naar de hemel. En in de hemel is niets dan vreugde. Probeer je daaraan vast te houden.’
Maar telkens wanneer ik Toby’s verlangende, verdrietige gezicht zag als hij Theo kwam halen, telkens wanneer ik Margots dromen over haar leven met Toby zag, haar toenemende verbittering over Toby’s verraad en haar tranen, echoden Grogors woorden in mijn oren, tot de leugens die erachter schuilgingen verzonken in het niets.
Kunnen we ooit het exacte moment aangeven waarop we de koekjesvorm in het deeg van ons leven hebben gedrukt, het moment dat het zijn definitieve vorm zou geven? Als we terug konden gaan om ons leven over te doen, zouden we die cruciale momenten dan kunnen aanwijzen? Als al die momenten van wangedrag in ons leven op een rijtje naast elkaar werden gezet als de vermoedelijke daders, zouden we ze dan zonder pardon kunnen identificeren? Ja, meneer agent, het is de verdachte die zojuist die sarcastische opmerking maakte. Ja, meneer, dat is hem, de man die op mijn vader lijkt. O ja, die herken ik ook, dat is degene die mijn leven regelrecht de goot in kieperde.
Ik had het nagenoeg opgegeven om mijn eigen cruciale momenten aan te wijzen. Margot was zoals ze was en ik kon weinig anders doen dan wat me van meet af aan was opgedragen. Ik had vooral moeite met het vierde en belangrijkste punt van mijn taakomschrijving: haar liefhebben. Ze maakte het me dan ook niet gemakkelijk. Probeer je de volgende scène maar eens voor te stellen: Margot kleedt zich aan om naar haar werk te gaan. Ze snakt naar een borrel. Ze vist een fles achter de kachel vandaan en smijt hem tegen de wand. Hij is leeg. De glassplinters vliegen alle kanten uit. Theo schrikt wakker. Hij is te laat voor school. Hij is zeven, een jongen met de kalme ogen en het rode haar van zijn vader. Hij heeft het temperament van Margot: opvliegend als buskruit en aanhankelijk als een schoothondje. Hij adoreert zijn vader. Hij probeert net als hij verhalen te schrijven, maar hij kampt met dyslexie. Zijn verdraaide letters en rare spelling maken hem woest.
Margot brult dat Theo moet opstaan. Ze gaat voorbij aan het feit dat zij degene is die hem had moeten wekken, en hij krabbelt uit bed en gaat naar de badkamer. Net als hij wil gaan plassen, schuift Margot hem opzij en steekt haar hand achter de stortbak. Hij schreeuwt. Zij schreeuwt terug. Ze heeft barstende koppijn en hij maakt het alleen maar erger. Hij maakt alles erger, zegt ze tegen hem. Dat is altijd al zo geweest. Wat bedoel je? gilt hij. Jij hebt een alcoholprobleem, niet ik. Ze haakt in op zijn vraag. Wat ik bedoel? Ik bedoel dat mijn leven een stuk beter zou zijn zonder jou. Mijn leven zou een stuk beter zijn als jij nooit geboren was. Best, zegt hij. Dan ga ik wel bij papa wonen. Hij kleedt zich aan om naar school te gaan, smijt de deur achter zich dicht en als hij na school weer thuiskomt, zwijgen ze elkaar dood.
Theo’s cruciale moment was niet het moment waarop Margot verkondigde dat ze wilde dat hij nooit geboren was. Dat had hij wel vaker gehoord. Nee, Theo’s beslissende moment kwam later, maar het begon met de aanblik van Margot, koortsachtig op zoek naar een fles wodka. Hoewel hij allang tot de conclusie was gekomen dat zijn moeder een zuiplap was, dat ze voor geen meter spoorde en dat het onbegrijpelijk was dat zijn vader ooit met haar was getrouwd, bleef de vraag toch knagen: wat is er zo lekker aan dat ze ernaar zoekt als naar de bron van de eeuwige jeugd?
En aan de kiel van die vraag het antwoord, toen hij tien jaar oud was en op een geopende fles Jack Daniels stuitte: okééé!
En in het zog van dat antwoord het gevolg. Stomdronken. Met in die dronkenschap een vechtpartij met een kind dat jonger was dan hij. Een jonger kind met een mes. Een mes dat in Theo’s hand belandde. Een mes dat eindigde in de buik van het kind.
Daarom besloot de afdeling jeugdrecht van de stad New York om Theo een maand naar een jeugdgevangenis te sturen, waar hij achter de tralies belandde met andere jeugdige delinquenten. Jongeren die daar zaten wegens verkrachting en het toebrengen van ernstig lichamelijk letsel, iets waar ze in de gevangenis rustig mee doorgingen. Ze leefden zich uit op hun medegevangenen. Theo was een van hen.
Dit alles hoorde ik van James. Hij keerde een maand later met Theo terug, met een gezicht als versteend hout en bloedende vleugels. Op het moment dat ik Theo weer zag, huilde ik met James mee. Rond Theo’s bronzen, glanzende aura had zich een gekarteld harnas van pijn gevormd, zo log en beklemmend dat hij het gewicht amper kon dragen. Toen ik hem goed bekeek, zag ik dat er van uit dat harnas eigenaardige tentakels staken, die zich naar binnen werkten en dwars door zijn aura heen zijn hart doorboorden. Het zag eruit alsof er een stugge, bikkelharde parachute om hem heen hing, vastgegespt aan zijn ziel. Dit was de zwaarste emotionele vesting die we ooit bij iemand hadden gezien: Theo maakte zichzelf tot een gevangene van zijn eigen pijn.