Home>>read Dagboek van een beschermengel free online

Dagboek van een beschermengel(56)

By:Carolyn Cooke


Toby sloot de motorkap en veegde zijn handen schoon aan een oude lap. ‘Vrees niet, jonkvrouwe, alles komt goed,’ riep hij naar Margot, die giechelend uit het raampje hing. Hij sprong weer in de auto en startte de motor.

Ik maakte aanstalten om in te stappen, maar Nan hield me tegen en wees op de auto. ‘Kijk.’

Er kringelde donkere rook onder de motorkap vandaan, die razendsnel aanzwol tot een zwarte wolk, en ik vroeg me af waarom Toby de motor niet afzette om te kijken wat er aan de hand was. Hij reed gewoon weg, terwijl de rook over het dak en langs de kofferbak wervelde, tot er een dikke rookwalm om de auto hing, vergelijkbaar met het schild dat ik die dag bij Toby had gezien.

Op dat moment verscheen er een gezicht in de rook.

Grogor.

Ik vloog de auto achterna en sprong via de motorkap op het dak. De laatste zonnestralen verdwenen aan de horizon, zodat ik in het duister achterbleef, zonder te zien dat de rook rond mijn voeten steeds dikker werd. In de verte hield Nan een bol van licht boven haar hoofd. Ze wierp hem naar me toe en naarmate hij dichterbij kwam, werd hij steeds feller. Toen ik omlaag keek, zag ik dat de rook om me heen iets minder compact werd, terwijl hij op andere plaatsen juist dichter werd en aanzwol als een modderstroom. ‘Ruth!’ hoorde ik Nan vanuit de verte roepen. Onverhoeds steeg er hoog boven me uit een muur van zwarte rook op, als een vloedgolf. Toen de bol van licht me bereikt had en recht boven mijn hoofd bleef zweven, zag ik dat het geen rook was: het waren honderden pikzwarte handen die me vastgrepen. ‘Nan!’ schreeuwde ik. Mijn vleugels klopten. De vloedgolf spoelde met de kracht van een lawine over me heen.



Toen ik bijkwam, lag ik aan de kant van de weg en kon ik me niet bewegen. Waar was Nan gebleven? Ik tilde met moeite mijn hoofd op. Midden op de snelweg, dwars tussen de auto’s en de vrachtwagens door, was een ware oorlog aan de gang. Honderden demonen bonden de strijd aan met de aartsengelen die ik op de vlakte had gezien en bestookten hen met reusachtige vlammende balken en brandende pijlen, die de aartsengelen met zwaarden afweerden. Zo nu en dan zag ik een aartsengel op de grond vallen en verdwijnen. Gaan ze dood? Hoe kan dat?

Achter me hoorde ik iemand naderen. Ik probeerde overeind te komen. ‘Nan!’ gilde ik, maar ik wist al dat zij het niet was. Het was Grogor.

De voetstappen kwamen naast mijn hoofd tot stilstand. Ik schoof iets opzij en keek op. Twee benen, niet van rook, geen gezicht met een weggeschoten mond, maar een heel menselijk wezen. Een lange man in een scherp gesneden, donker pak. Hij trapte zachtjes tegen mijn been om te checken of ik me inderdaad niet kon bewegen. Toen knielde hij naast me neer.

‘Waarom sluit je je niet aan bij het winnende team?’ vroeg hij.

‘Waarom word jij geen priester?’ antwoordde ik. Hij lachte vreugdeloos.

‘Wil je liever zo aan je eind komen?’ Hij gebaarde naar een aartsengel die in de borst werd geraakt door een vuurbal. Ik keek vol ontzetting toe hoe ze neerviel en opging in een verblindende lichtflits.

‘Alsof het al niet erg genoeg is dat jullie werkeloos toekijken hoe de mensen overal een zootje van maken,’ vervolgde hij afkeurend. ‘Maar volgens mij ben jij er wel achter, Ruth. Jij zou de boel liever veranderen, verbeteren. En waarom ook niet?’

Plotseling voelde ik mijn vleugels inwéndig kloppen, de stroom vloeide naar binnen. En in die stroom hoorde ik een boodschap, een stem in mijn hoofd: Sta op.

Net toen ik overeind krabbelde, bracht een explosie van helrood licht en een donderende klap de grond onder mijn voeten aan het beven, alsof er een onderaardse bom was ontploft. Toen ik opkeek, zag ik dat de aartsengelen de demonen omsingeld hadden met geheven zwaard, met de punten naar de hemel gericht. Plotseling trok er een explosie van vuur door het wolkendek, waarna de demonen in een dikke stofwolk uiteenbarstten. Een ogenblik later was Grogor verdwenen.

Nan kwam aanrennen, dwars door de vlammenzee heen. Ze greep me bij de hand en trok me overeind. ‘Is alles goed met je?’ vroeg ze.

‘Ik dacht dat ze ons geen kwaad konden doen.’

Ze nam me nauwlettend op. ‘Natuurlijk kunnen ze ons kwaad doen, Ruth. Waarom zouden we ons anders tegen hen moeten verdedigen?’

‘Ik dacht dat je zei dat ik niets te vrezen had.’

Ze klopte het stof van mijn gewaad. ‘Wat heeft Grogor tegen je gezegd?’

Ik schudde mijn hoofd. Ik wilde het niet herhalen, ik wilde niet toegeven dat ik eigenlijk vond dat hij gelijk had. Nan trok een wenkbrauw op.

‘Je kunt het je niet veroorloven om schuld, twijfel of angst te voelen, of welke andere belemmerende emotie je als mens ook hebt gehad. Je bent een engel. God staat achter je en de hemel ligt voor je open.’

‘Ja, dat zeg je steeds.’

Boven de heuvels gloorde de dageraad. De andere engelen verdwenen zoetjesaan in de roze gloed.