Home>>read Dagboek van een beschermengel free online

Dagboek van een beschermengel(55)

By:Carolyn Cooke


Toby vond een tussenoplossing. Ik zal hem er eeuwig dankbaar voor zijn dat hij het fatsoen had om de eerste de beste telefooncel in te lopen en Graham te bellen om hem om Margots hand te vragen. Nee, Margot was niet in verwachting, stelde hij hem gerust. Hij hield gewoon van haar. En hij wilde geen moment langer wachten. Stilte aan de andere kant van de lijn. Ten slotte sprak Graham, zijn stem verstikt van de tranen. Natuurlijk schonk hij hun zijn zegen. Hij zou voor de hele bruiloft betalen en ook voor de huwelijksreis naar Engeland. Margot gilde ‘Dankjewel!’ en ‘Ik hou van je, papa!’ door de hoorn. Ze nam de tijd niet eens om normaal met hem te praten, waarvoor ik haar het liefst een schop onder haar kont had gegeven. Ze sleepte Toby mee naar de auto en ze lieten de hoorn bengelen, zonder verder naar Grahams beste wensen te luisteren.

En zo gingen ze op weg naar Vegas. Het was drie dagen rijden. Ze wipten nog even bij Sonya aan voor een bruidsoutfit – een jurk met luipaarddessin, een paar roodleren stiletto’s en een gouden oorring uit Margots sieradendoosje, bij wijze van trouwring voor Toby. Eten en drinken voor onderweg? Wat een onzin. Ze waren verliefd. Meer hadden ze niet nodig.



De zon zakte juist achter de heuvels in de verte, toen Nan plotseling naast me zat, op de achterbank van Toby’s auto.

‘Hé, hallo, Nan,’ zei ik. ‘Kom je me vertellen dat ik alsnog moet voorkomen dat ze elkaar het jawoord geven?’ Ik was nog een beetje nijdig van de vorige keer. Ze tuurde met gefronste wenkbrauwen recht voor zich uit.

‘Is er iets mis?’

Ze boog zich naar me toe zonder haar ogen van het landschap voor ons af te wenden, waar de duisternis begon in te vallen.

‘Margot en Toby rijden dadelijk dwars door een hellehuis.’

Ik keek haar vragend aan. ‘Wat is een hellehuis?’

‘Een troep samenscholende demonen. Dit hellehuis is uitzonderlijk groot. Ze weten dat Toby en Margot op weg zijn om te gaan trouwen en zullen er alles aan doen om dat te voorkomen.’

‘Hoezo?’

Ze schonk me een vluchtige blik. ‘Trouwen betekent liefde en een gezin. Er is niets waar demonen een grotere hekel aan hebben, behalve misschien aan het leven zelf.’

Ik volgde haar blik door de voorruit. Buiten de oranje knipoog van de ondergaande zon en de voorbijflitsende koplampen van het tegemoetkomende verkeer was er niets te zien.

‘Misschien zijn we er al doorheen.’

Nan schudde haar hoofd en bleef bezorgd naar buiten turen.

Plotseling begon de auto wild te schudden en zwiepten we over de weg. Ik klemde me vast aan de rugleuning van Toby’s stoel en probeerde tegelijkertijd Margot te beschermen.

‘Nog even,’ zei Nan kalm, maar de auto helde vervaarlijk naar links en ik dacht werkelijk dat we om zouden kiepen of op het tegemoetkomende verkeer zouden crashen. Nan greep mijn hand beet.

‘Wat moeten we doen?’ schreeuwde ik.

‘Nu!’ riep Nan. Ze greep me bij mijn arm en een oogwenk later zaten we samen met Gaia boven op de auto, die slippend over de snelweg scheurde. We klemden ons vast aan de motorkap en trokken hem uit alle macht terug naar de rechterbaan. Er werd luid getoeterd en verschillende auto’s moesten uitwijken naar de berm. Toby worstelde met het stuurwiel en wist op het nippertje een botsing te voorkomen met een vrachtwagen, die driftig met zijn koplampen seinde.

Toen hij de macht over het stuur terug had, reed Toby naar de kant en parkeerde hij de auto op een zandpad, naast een bord met WELKOM IN NEVADA. De motor kwam sputterend tot rust en ik probeerde tot bedaren te komen. Ik hoorde Margot en Toby lachen in de auto.

‘Wauw, dat was eng!’

‘Ik ga even onder de motorkap kijken.’

Stemmen uit de auto. Opgewonden. Verontrust.

Nan was naar de rand van de kale vlakte gelopen, haar silhouet tekende zich af tegen het licht van de ondergaande zon. Ik hield een hand boven mijn ogen en probeerde te ontdekken waar ze naar keek.

‘Zie je iets?’

Geen antwoord. Achter de contouren van de paarse heuvels zag ik schimmen onze kant op komen. Ik liep hun met uitgestrekte armen tegemoet, klaar om mijn felste licht op ze af te sturen. Tot ik hen duidelijker in het vizier kreeg. Eerst dacht ik dat ze het puikje van de hel waren. Ze straalden zoveel licht uit dat ik mijn ogen moest neerslaan. Een honderdtal gouden, vlammende wezens, veel groter dan ik, met vleugels van vuur. Ik wilde me omdraaien om Nan te roepen, maar ze stond al naast me.

‘Aartsengelen,’ zei ze. ‘Ze laten ons weten dat ze er zijn.’

‘Ja,’ zei ik. ‘Maar waarom?’

‘Heb je niets gevoeld?’ vroeg Nan. ‘Kijk eens naar je vleugels.’

Mijn vleugels waren vol en donker geworden en zaten helemaal om me heen gewikkeld, zodat het water over mijn borst naar mijn voeten stroomde, als overtollig water uit een reservoir. En plotseling voelde ik het, hevig en onheilspellend alsof ik voor de poorten van de hel stond: we werden opgejaagd.