Zodra de baby weer ademhaalde – zodra Margot weer ademhaalde – holde ik het appartement uit en schopte ik de dronkaard wakker die in de portiek lag. Toen hij eindelijk bij zijn positieven kwam, bleek hij een stuk jonger te zijn dan ik had gedacht. Michael Allen Dwyer. Net 21 geworden. Student scheikunde aan Queen’s University (hij zou zakken als een baksteen). Hij werd meestal Mick genoemd. Al die informatie schoot door me heen zodra ik mijn voet in zijn schouder plantte. Ik wilde dat ik wist waarom dit een paar minuten daarvoor niet bij dat dode meisje had gewerkt. Wie weet had ik dan haar leven kunnen redden.
Ik kreeg het voor elkaar dat hij overeind krabbelde en fluisterde toen in zijn oor dat het meisje in appartement 4 gestorven was en dat er een baby lag. Hij sleepte zich in de richting van de overloop, haalde zijn handen door zijn haar en schudde die vreemde gedachten van zich af. Ik probeerde het nogmaals. Appartement 4, idioot. Dood meisje. Baby. Hulp nodig. Nu. Hij bleef stokstijf stilstaan en ik hield mijn adem in. Kan hij me horen? Ik bleef doorpraten. Ja, goed zo, loop door, ga ernaartoe. De lucht om hem heen was veranderd, alsof mijn woorden de geringe ruimte tussen hem en de zwaartekracht zuiverden, zijn bloedcellen binnendrongen en zijn instinct aanspoorden.
Hij zette een voet op de eerste trede en probeerde zich uit alle macht te herinneren wat hij daar deed. Toen hij de laatste twee traptreden nam, zag ik de neuronen en gliacellen om zijn hoofd zoemen als kleine bliksemflitsen, iets trager dan normaal vanwege de alcohol, maar toch bruisend van de synaptische verbindingen.
Verder mocht hij het zelf uitzoeken.. De zwarte deur stond wagenwijd open (dankzij mij). De baby (het zal toch niet waar zijn? dat ben ik toch zeker niet?) huilde inmiddels, een droevig schepseltje dat jammerde als een katje dat op het punt staat om verdronken te worden in de waterput. Dat geluid drong door tot Micks hersenen en maakte hem in één klap nuchter.
Ik stond erbij toen hij de moeder trachtte te reanimeren. Ik probeerde hem tegen te houden, maar hij bleef zeker een halfuur lang haar handen warm wrijven en tegen haar schreeuwen, totdat hij op het idee kwam om een ambulance te bellen. En ineens begreep ik het. Ze waren minnaars geweest. Dit was zijn kind. Hij was mijn vader.
Hier moet ik even iets uitleggen. Ik heb mijn ouders nooit gekend. Ze hebben me verteld dat mijn ouders waren omgekomen bij een verkeersongeval toen ik nog heel klein was, en al die verschillende mensen die tot mijn tienerjaren voor me gezorgd hebben mogen dan wel smerige criminelen van allerlei pluimage zijn geweest, maar ze hebben me wel in leven gehouden. Op het kantje af.
En dus had ik geen flauw idee wat er op dit punt van mijn bestaan te gebeuren stond en wist ik ook niet wat ik kon doen om ervoor te zorgen dat het allemaal wat beter zou aflopen. Als mijn vader gezond en wel was, waarom kwam ik dan terecht waar ik terechtkwam?
Ik ging naast de baby op het bed zitten en keek naar de man die huilend naast het dode meisje zat.
Of beter gezegd: ik ging naast mezelf op het bed zitten en keek naar mijn vader die huilend naast het lichaam van mijn moeder zat.
Hij stond af en toe op om met zijn vuist tegen iets breekbaars te meppen, trapte de injectienaalden door de kamer en trok in een aanval van razernij alle laden uit de kast en kieperde ze om.
Later hoorde ik dat ze een paar uur daarvoor ruzie hadden gehad. Hij was het huis uit gestormd en van de trap gevallen. Ze had gezegd dat het uit was. Dat had ze wel vaker gezegd.
Uiteindelijk belde iemand de politie. Een oudere agent nam Mick bij de arm en voerde hem mee naar buiten. Dat was hoofdinspecteur Hinds, die eerder die dag de scheidingspapieren had gekregen van zijn Franse echtgenote, wat vooral te wijten was aan het hoge geldbedrag dat hij verloren had door op een paard te wedden dat struikelde bij zijn laatste sprong, en aan de kinderkamer die leeg bleef. Ondanks zijn slechte humeur had hoofdinspecteur Hinds medelijden met Mick. Op de overloop ontstond een discussie of ze hem in de boeien moesten slaan of niet. Het meisje was ontegenzeggelijk aan de drugs, bracht hoofdinspecteur Hinds tegen zijn collega in. Ze was overduidelijk tijdens de bevalling gestorven. Zijn vrouwelijke collega stond er echter op dat de jongeman volgens de regels van het boekje werd aangepakt. Dat betekende een verhoor van ruim een uur. Het betekende geen hiaten in de papierwinkel en derhalve geen strafmaatregelen van het hoofdbureau.
De papierwinkel. Het kwam door de papierwinkel dat ik van mijn vader gescheiden werd. Het kwam door de papierwinkel dat mijn prille leven de richting nam die het nam.
Hoofdinspecteur Hinds sloot zijn ogen en drukte zijn vingers tegen zijn slapen. Ik liep naar hem toe, popelend van verlangen om in zijn oor te schreeuwen wie ik was, dat Mick mijn vader was, dat hij de baby naar het ziekenhuis moest brengen. Maar hoe ik ook tekeerging, het hielp niets. En nu zag ik het, het verschil tussen Mick en hoofdinspecteur Hinds, de reden waarom ik wel tot de een en niet tot de ander wist door te dringen: de dikke laag emoties, ego en herinneringen die om Mick heen hing had een scheur vertoond, precies op het moment waarop ik tegen hem sprak, en zoals de wind de kiezels die zich in de kieren van een muur hebben vastgezet in beweging zet, waardoor de regen naar binnen sijpelt en het vocht in de steen kan dringen, zo wist ik tot Mick door te dringen. Hoofdinspecteur Hinds was echter een harde noot om te kraken, mag ik wel zeggen. Ik zou er steeds opnieuw tegenaan lopen. Sommige mensen konden me horen, andere niet. Meestal was het puur een kwestie van geluk.