Home>>read Dagboek van een beschermengel free online

Dagboek van een beschermengel(41)

By:Carolyn Cooke


‘O…’

‘En dit…’ Ze trok een exemplaar van De werken van William Shakespeare uit een van de andere kasten en sloeg het open. ‘Dit is gesigneerd door Sir Laurence Olivier. We staan op de drempel van een van de beste universitaire literatuurafdelingen ter wereld.’

Ze keek hem verwachtingsvol aan. Ik knikte. Klopt helemaal. Bob schuifelde met zijn voeten.

‘Hoe lang heb je die al?’

Bob stak zijn handen in overgave uit. ‘Eh, ik weet het niet…’

Ze neusde verder langs de planken. Bob keek om zich heen alsof hij verwachtte dat de rest van de Spaanse inquisitie elk moment de deur in zou trappen. Margot was uitgesnuffeld en zette haar handen in haar zij.

‘Hm,’ zei ze, heen en weer drentelend. Ze had inmiddels Bobs volledige aandacht.

‘Wat bedoel je? Wat?’

Ze bleef staan en stak bedachtzaam haar wijsvinger naar hem uit. Hij trok zijn T-shirt over zijn riem. ‘Je hebt nieuwe spullen nodig,’ zei ze.

‘Wat voor nieuwe spullen? Kleren?’

‘Nee. Nieuwe boeken. Je hebt veel te veel klassiekers in de kast staan.’ Ze begon weer heen en weer te lopen. ‘Een kofferbakverkoop. Waar kan ik die vinden?’

‘Een kofferbak… Waar héb je het over?’

‘Sorry. Een garageverkoop, bedoel ik. Een kelderopruiming, zolderverkoop, rommelmarkt, waar mensen spullen verkopen die ze niet meer willen.’

‘Eh…’

‘Dan kunnen we goedkoop boeken inkopen.’

‘Eh… Margot?’

Ze stond al met haar jas aan bij de deur en draaide zich om. ‘Wat is er?’

Bob krabde aan zijn buik. ‘Niks. De mazzel dan maar.’

Ze glimlachte en vertrok.



Voor degenen onder jullie die het vergeten zijn, nog niet geboren waren of in die tijd op een onbewoond eiland zaten, New York was aan het einde van de jaren zeventig één grote, dynamische, verarmde stadsdisco waar misdaad en drugs vrij spel hadden in de groeiende aanwas van achterbuurten. Nu ik hier weer terug was, werd ik er zowel weemoedig als opgewonden van. Allereerst leek het wel of ze hier tien engelen per persoon hadden, allemaal verschillende soorten: sommige droegen een wit gewaad, andere zagen eruit alsof ze in brand stonden, en weer andere waren gigantisch groot en straalden een helder licht uit. Geen wonder dat New York vibreerde van een gevoel van onoverwinnelijkheid, alsof de stad vleugels had waarmee hij uitgetild kon worden boven alles wat hem wilde vertrappen. De straten waar Margot die ochtend doorheen liep waren kort daarvoor het bloederige toneel geweest van verslaggevers en ratten, vanwege de Son of Sam-moorden. De wijk was langdurig in de greep geweest van angst en achterdocht; de lucht bezoedeld en de trottoirs te glibberig om op te lopen. Hoe kort geleden dat ook was, nu was het leven alweer in volle bloei. Klaprozen groeiden brutaal uit de scheuren in het beton dat onlangs nog afgezet was met politielint. En ik herinnerde me dat dít de reden was waarom ik me hier altijd veilig had gevoeld, al was ik in anderhalf jaar tijd viermaal beroofd, dat dít de reden was waarom ik zo aan de stad verslingerd was geraakt: niet vanwege de coffeeshops die fungeerden als schuilplaatsen voor de Black Panthers, niet door de Beat Poets op Sixth Avenue of de revolutionairen, maar vanwege de veerkracht die overal uit sprak, het gevoel dat ik over alle muren van mijn verleden kon klimmen en ze zelfs kon gebruiken om er hoog bovenuit te stijgen.

Het begon te regenen. Margot trok haar jas over haar hoofd en probeerde wijs te worden uit haar stadsplattegrond. Ze verwarde links met rechts en voor ze het wist, liep ze door een keurige woonwijk aan de oostzijde van de stad. Het was lang geleden dat ze huizen had gezien die zo dicht op elkaar stonden, als houtblokken tegen de schuur. Ze bleef even staan om omhoog te kijken naar een rij witte huizen van drie verdiepingen en een stenen trap naar de voordeur. Een paar meter verderop sjouwden een studentikoos, wat kakkerig type met een woeste haardos en een lange, zwarte vrouw in een gele maxi-jurk dozen naar buiten en zetten ze in een gereedstaande bestelwagen. Zo te zien hadden ze ruzie. De vrouw wapperde geagiteerd met haar handen langs haar hoofd, met wijd opengesperde ogen en druk bewegende lippen. Net toen Margot binnen gehoorsafstand kwam, liet de studentikoze man de doos uit zijn handen vallen en stormde hij naar binnen. De vrouw ging door met sjouwen alsof er niets was gebeurd. Margot stapte op haar af.

‘Hallo. Bent u aan het verhuizen?’

‘Ik niet. Maar hij wel,’ snauwde de vrouw met een knikje naar de openstaande deur.

Margot keek naar de doos die de vrouw in haar handen droeg. Hij zat vol boeken.

‘Wilt u die misschien verkopen?’

‘Van mij mag je ze hebben. Ze zijn alleen niet van mij. Je moet het aan hém vragen.’