Na een paar minuten vlijde ik haar weer op het bed. Ik legde mijn handpalm op de borstkas van de moeder. Niets. ‘Kom op!’ schreeuwde ik. Ik zette mijn lippen op de hare en ademde in en uit, maar de lucht blies alleen haar wangen op en gleed werkloos uit haar lege mond.
‘Laat haar maar,’ klonk het achter me.
Ik draaide me om. Bij het raam stond een vrouw. Ook zij was in het wit. Zeker de gewoonte in deze contreien.
‘Laat haar maar,’ herhaalde de vrouw zachtjes. Een engel. Ze leek op de vrouw die dood op de grond lag; ze had hetzelfde dikke, boterblonde haar, dezelfde volle lippen. Vast een familielid dat haar komt halen, dacht ik.
De engel nam de vrouw in haar armen en liep met haar naar de deur, maar toen ik naar de vloer keek, lag haar lichaam er nog. De engel keek me glimlachend aan. Toen wierp ze een blik op de baby. ‘Ze heet Margot,’ zei ze. ‘Pas goed op haar.’
‘Maar…’ zei ik. Er lag een wereld vol vragen in dat woord besloten.
Toen ik opkeek, was de engel verdwenen.
2
HET PLAN
Het eerste waar ik aan moest wennen was dat ik geen vleugels had. In elk geval geen vleugels met veren.
Kennelijk kwam het pas in de vierde eeuw in zwang om engelen af te schilderen als wezens met vleugels, of eigenlijk met lange, afhangende creaties die bij de schouders ontstaan en tot de voeten reiken.
Het zijn geen veren, het is water.
Door de talloze ontmoetingen met engelen in de geschiedenis is overal ter wereld het beeld ontstaan van een vogelachtig wezen met de gave om heen en weer te vliegen tussen sterfelijkheid en goddelijkheid, maar toch waren de getuigen het niet altijd eens over de vleugels. In de zestiende eeuw maakte een man in Mexico melding van ‘dos ríos’, oftewel twee rivieren, in zijn dagboek, dat stilletjes door zijn familie is verbrand toen hij eenmaal het loodje had gelegd. Een andere man, ditmaal in Servië, verspreidde het gerucht dat er twee watervallen van de schouders van zijn hemelse bezoeker stroomden. En een klein meisje in Nigeria maakte de ene tekening na de andere van een oogverblindende goddelijke boodschapper, wiens vleugels vervangen waren door stromende wateren, op weg naar de rivier die eeuwig langs de troon van God vloeide. Haar ouders waren apetrots op haar creatieve geest.
Dat meisje was goed op de hoogte. Wat ze echter niet wist, was dat de twee waterstralen die bij engelen vanuit de zesde ruggenwervel naar het heiligbeen stromen een rechtstreekse verbinding vormen – een soort navelstreng, zeg maar – tussen de engel en zijn of haar beschermeling. Binnen deze ‘watervleugels’ vindt een bewerkingsprocedure plaats van alle gedachten en handelingen, alsof de engel alles opneemt. Het is beter dan cameratoezicht of een webcam. Het zijn geen losse beelden met een stukje tekst. De vloeistof neemt de complete ervaring in zich op en kan elk moment van het verhaal tot in de details reproduceren – bijvoorbeeld het gevoel van de eerste keer dat je verliefd was, gekoppeld aan een netwerk van geuren, herinneringen en chemische reacties op een moment van verwaarlozing in je jeugd enzovoort. Het dagboek van een engel ligt besloten in zijn of haar vleugels. Evenals instinct, begeleiding en kennis van elk levend wezen. Op voorwaarde dat je bereid bent om te luisteren.
Ten tweede kon ik moeilijk wennen aan het idee dat ik mijn leven nu opnieuw moest beleven, ditmaal als stille getuige.
Ik zal er geen doekjes om winden. Ik heb een interessant leven geleid, maar een mooi leven was het niet. Dus je kunt je voorstellen hoe ik het vond om het nog eens dunnetjes over te moeten doen.
Ik dacht dat ik voor straf was teruggestuurd, als een soort verkapt vagevuur. Wie vindt het nou leuk om zichzelf op videobeelden te zien? Wie krijgt er niet de kriebels als hij zichzelf terughoort op het antwoordapparaat? Vermenigvuldig dat gevoel met een triljoen en dan kom je ongeveer uit bij wat ik meemaak. Spiegel, videocamera, gipsmodel… dat is niets vergeleken bij wat ik moet doen: alles meemaken wat degene doet die ik zelf ben geweest, in levenden lijve, vooral als diegene druk bezig is om je leven zwaar te verprutsen.
Ik kwam voortdurend andere engelen tegen. We gingen amper met elkaar om, totaal niet als maatjes of collega’s of zo van we-zitten-in-hetzelfde-schuitje. Over het algemeen vond ik het zwaarmoedige, afstandelijke wezens, om niet te zeggen dodelijk saaie pieten, die allemaal hun beschermeling met argusogen in de gaten hielden, alsof hij of zij over de dakgoot van het Empire State Building wankelde. Ik voelde me weer net als vroeger op school, toen ik als enige een rokje droeg, terwijl alle andere meisjes een broek aanhadden. Of als de tiener die haar haar roze verfde, twintig jaar voordat het hip werd. Net als Sisyphus was ik weer helemaal terug bij af en vroeg ik me af waar ik was, waaróm ik daar was en hoe ik zo snel mogelijk weg kon komen.