‘Ik ben bang van wel.’
‘Wat is het voorstel?’
‘Hij wil dat jij en Margot vertrekken.’
‘En anders?’
Nan zuchtte. Ze vond het vreselijk om het te moeten zeggen.
‘Anders geeft hij mama de ziekte.’
Nu begreep ik waarom Nan het zo moeilijk vond. Mijn knieën knikten en ik moest steun bij haar zoeken om dit nieuws te verwerken.
Mama was heel ziek geworden, ongeveer een maand nadat ik op de stoep was verschenen. Niemand begreep er iets van. De dokters konden niets vinden. Medicijnen hielpen niet. Tot de minuut waarop ze stierf was papa er heilig van overtuigd dat ze beter zou worden. Dat dacht ik ook.
Nu Nan me dit vertelde, zakte ik door mijn knieën, legde mijn hoofd erop en begon te huilen.
Wat ze eigenlijk zei, was dat het mijn schuld was dat mama was gestorven. Als ik nooit op hun deur had geklopt, als zij me niet hadden opgenomen, had ze nog wel twintig, dertig jaar kunnen leven. Dan was papa niet zo gebroken geweest.
Ik moest hem moedig het hoofd bieden. Nan en ik liepen terug naar het huis. Toen we weer onder de appelboom stonden, streelde ze me troostend over mijn wang.
‘Vergeet niet dat je een engel bent. Je hebt de macht van God achter je. Veel daarvan kun je nog steeds niet zien.’
En daarmee was ze verdwenen.
De situatie binnen beurde me weer wat op. Margot zat bij de haard, weggedoken in de groezelige deken, met een mok hete thee op haar magere knieën. Stotterend en rillend vertelde ze Graham en Irina hoe ze op hun stoep was beland. Ze vertelde alles over het St. Antonius, hoe ze daar terecht was gekomen, welke misstanden er heersten, over de graftombe, de kinderen die geslagen werden met bakstenen, en dat haar gehavende gezicht het gevolg was van het pak slaag van een paar uur geleden. Ze vertelde het zo nuchter, dat ze geen seconde aan haar woorden twijfelden; het enige wat ze deden, was af en toe thee bijschenken. Toen Margot eindelijk uitgesproken was, kreeg ze een onbedaarlijke huilbui. Graham schoot zijn regenjas aan en vertrok naar het politiebureau.
Toen Irina langs me heen liep, kreeg ik beelden van haar te zien die volslagen nieuw voor me waren. Ik zag haar vader, een kille, strenge man, hoewel ik hem nooit had ontmoet en zelfs nooit een foto van hem had gezien. Ik zag ruzies met Graham die nooit waren bijgelegd, haar diepe liefde voor deze man, in haar ziel geworteld als een oude boom, en haar diepste verdriet. Een abortus. Graham was bij haar. Allebei nog piepjong. Mama, wat erg voor je, dacht ik. Dat heb ik nooit geweten.
Irina liep door naar de keuken, zonder ook maar iets te merken van wat er zojuist was gebeurd. Ik liep haar achterna en sloeg mijn armen om haar brede middel. Op dat moment draaide ze zich om en tuurde aandachtig voor zich uit. Eerst dacht ik dat ze naar de keukendeur keek, maar toen zag ik het: ze gluurde door de kier van de deur naar Margot. Ze glimlachte. Wat een mooi meisje, dacht ze. Ja, hè? dacht ik terug. Ik denk dat ze de waarheid spreekt, dacht ze. Ja, dat is zo. Dat is zo.
In de weken daarop verdween Nans waarschuwing voor Grogor steeds verder uit mijn gedachten. Grahams bezoek aan het politiebureau had een inval van de politie in het St. Antonius tot gevolg en wat de commissaris en twee politieagenten daar aantroffen, leidde tot onmiddellijke sluiting van het tehuis. In het dorp gingen geruchten over een vijfjarig kind dat al bijna een week opgesloten zat in een donker hok waarin het amper rechtop kon staan, zonder voedsel of water. Dat kind lag nu op de intensive care. De andere kinderen waren ondergebracht in pleeggezinnen en kindertehuizen verspreid over het hele land. Wat Hilda Marx betrof, zij werd levenloos in haar kantoor aangetroffen, met in de ene hand een potje pillen en in de andere een lege sherryfles.
Op het radionieuws – de Inglis hadden geen televisie – zonden ze een interview uit met regeringsmedewerkers die benadrukten dat het hun ‘absolute prioriteit had’ om landelijk meer geld te steken in kindertehuizen en dat ze ‘plechtig beloofden’ om de maatstaven voor jeugdzorg aan te scherpen. Irina knikte naar Margot, die net aan haar kippensoep wilde beginnen.
‘Wees maar trots op jezelf, lieverd,’ zei ze. ‘Dat hebben ze allemaal aan jou te danken.’
Margot keek met een verlegen glimlach weg. Toen ze haar ogen weer opsloeg, stond Irina nog steeds naast haar. Ze knielde langzaam naast haar neer – haar reumatische knieën kraakten altijd als ze dat deed – en nam Margots smalle, koude handen in de hare.
‘Graham en ik zouden het fijn vinden als je hier blijft, zolang je maar wilt,’ zei ze. ‘Zou je dat willen?’
Margot knikte uit alle macht. ‘Ja,’ fluisterde ze.
Irina glimlachte. Haar glimlach deed me denken aan die van Nan. Ik vermoed dat ik daarom altijd vertrouwen heb gehad in Nan, vanaf het eerste begin. Irina’s gezicht was blozend en gerimpeld, haar ogen zo blauw als de Caribische Zee, haar meisjesachtig dikke, blonde haar danste in een paardenstaart op haar schouders. Ze kneep haar ogen tot spleetjes. De glimlach was als bij toverslag verdwenen. Margot vroeg zich af of ze iets verkeerds had gedaan.