Margots derde verjaardag ging ongemerkt voorbij. Haar haar was nog steeds een donzige wolk, haar gezichtje engelachtig en zacht. Maar ik zag dat er al een zekere hardheid in sloop. Een verlies. Het gouden licht dat haar maandenlang na Una’s dood had omhuld, was getemperd tot een zwak schijnsel rond haar hart.
Het was vroeg in de ochtend, en de bewoners van de kinderkamer keerden terug uit de nachtdienst, allebei zo stoned als een garnaal. Het leek hun wel grappig om Margot iets te roken te geven. Door het raam zag ik buiten iets bewegen, een felblauw lampje dat snel door de straat bewoog. Toen ik wat beter keek, zag ik dat het dokter Edwards was, uitgemonsterd in een witte joggingtrui, kletsnat van het zweet, een donkerblauwe korte broek en sportschoenen. Hij rende zo hard dat hij al bijna de straat uit was tegen de tijd dat ik besloten had om hem aan te spreken. Ik sloot mijn ogen en voor het eerst smeekte ik God om me te helpen tot hem door te dringen. Ja, ik bad tot God. Nan had gezegd dat niets vastlag en ik vermoedde dat dit letterlijk Margots laatste kans was. Als ik nu niets deed, zou het leven dat ik had geleefd voorbij zijn voordat ik het me maar kon herinneren. Een tweede kans zou er niet komen.
Ik had mijn gebed nog niet uitgesproken of ik rende al naast dokter Edwards. Van onze vorige ontmoeting wist ik dat ik dwars door zijn logica heen moest dringen. Hij zou nooit op zijn gevoel afgaan. Ik moest hem een verhaal verkopen. Ik moest het zo doen dat hij in actie zou komen.
Ik holde met hem mee en dacht koortsachtig na hoe ik deze man zover zou kunnen krijgen om naar dat huis toe te lopen en toegang te eisen, tot ik ineens pal voor hem stond, terwijl hij op me af kwam gerend. Hij keek me recht aan.
‘Kan ik u helpen?’ vroeg hij hijgend, terwijl hij langzaam zijn pas inhield.
Ik keek om me heen. Kan hij me zien? Ik richtte me gauw weer op hem, om zijn aandacht niet te verliezen en om te checken of hij het echt tegen mij had. Ik zag de deken van emoties en gevoelens om hem heen, maar in plaats van de scheurtjes die ik zo nu en dan te zien kreeg als mensen me toestonden tot hun bewustzijn door te dringen, ontwaarde ik nu een dun koord dat op de een of andere manier met mijn aura verbonden was, waardoor we op dat moment in dezelfde wereld vertoefden.
Ik kon geen seconde bij mijn verbazing stilstaan. De tijd drong.
‘Er is een kind in dat huis,’ zei ik kortaf, en ik wees op het huis van Padraig en Sally. ‘U hebt haar al eens eerder het leven gered. Ze heeft nogmaals uw hulp nodig.’
Hij draaide zich langzaam om naar het huis. Hij deed aarzelend een stap die kant uit, en toen nog een. Ik zag een politiewagen de hoek om komen en ging ervandoor. Dokter Edwards was geen superheld, hij had versterking nodig. Ik holde naar de politiewagen, boog me over de motor en rukte aan een kabel. Het werkte. De auto ging langzamer rijden, de motor sputterde nog wat en viel toen uit. Beide agenten sprongen de wagen uit
Dokter Edwards schrok zich wezenloos toen hij besefte dat de vrouw die hem zojuist informatie had gegeven over een stervend kind, nergens meer te bekennen was. Hij liep langzaam naar het huis en klopte op de deur. Niemand deed open. Hij tuurde de straat af, rekte zijn hamstrings en klopte nogmaals. Dat trok de aandacht van agent Mills, een van de politieagenten die probeerde de motor van de politiewagen weer aan de praat te krijgen. Agent Mills had geruchten gehoord over moeilijkheden in dit huis, en een schaars geklede man die voor dag en dauw op de deur bonsde, wekte zijn argwaan des te meer.
Net toen agent Mills en agent Bancroft besloten om een kijkje te nemen, ging de deur open. Op een kiertje. Padraigs zure adem was zo overweldigend dat dokter Edwards een stapje achteruit deed.
‘Hallo, goedemorgen,’ zei dokter Edwards. Hij krabde zich op zijn hoofd, niet wetende wat hij moest zeggen. Hij wist zich echter te vermannen. ‘Ik heb gehoord dat hier een ziek kind is,’ zei hij. ‘Ik ben dokter Edwards.’ Hij haalde zijn ziekenhuisbadge uit zijn broekzak. We hadden geen van beiden ook maar enig idee hoe die ineens in zijn zak was beland.
De deur ging iets verder open. ‘Een ziek kind?’ herhaalde Padraig. Dat er een kind was, klopte. Het kon best zijn dat ze ziek was. Hij had weinig zin om een arts binnen te laten, maar weigeren kon problemen opleveren.
De deur ging iets verder open. ‘De trap op, derde deur links. Wel een beetje opschieten.’
Dokter Edwards knikte en holde de trap op. De penetrante geur van zweet en cannabis prikte in zijn neusgaten. Hij hoorde gefluister in twee, drie verschillende talen achter de deuren die hij passeerde. Hij liep door tot hij de kinderkamer had gevonden. Hij hoorde de schuivende geluiden van zware voetstappen van meerdere mensen. En de kreet van een kind.
De politieagenten stonden inmiddels voor de deur. Padraig had hem op een kier laten staan. Agent Mills stelde voor om naar binnen te gaan. Agent Bancroft voelde daar weinig voor. Een stevig ontbijt was heel wat aanlokkelijker. Hij bracht naar voren dat ze ook nog verslag moesten uitbrengen over het akkefietje met de dienstauto. Ze begonnen terug te lopen.