Wie weet lag het binnen handbereik.
Intussen was ik ten einde raad, want ik zag haar dromen en verliefd worden, ik zag haar lichaam oplichten met de gloed van de hoop, het licht rond haar hart dat jarenlang had gesluimerd, gloeide op en begon te stralen als een verblindend witte eclips, terwijl de berichten bleven binnenstromen: Laat het los, laat het los. Ik werd er hoorndol van, want plotseling wist ik weer wat ik vlak na mijn dood had gezien: mijn eigen lichaam, in dit bed, op deze lakens, op mijn buik in mijn eigen bloed.
Niemand binnenlaten, zei ik tegen haar. Heeft Toby me vermoord, dacht ik. Was het Toby? Was het Kit? Valita? Ik zong het Lied der Zielen. Ga hier weg, ga hier weg, riep ik tegen haar. Wie het ook was die de kamer binnenkwam zou haar vermoorden, ik wist het zeker. Tot slot zei ik tegen haar: Ga bij het raam staan, ga naar de feestvierende mensen kijken. Het is Chinees Nieuwjaar. Het Jaar van de Slang. Kijk, ze hebben zelfs praalwagens in de vorm van een slang. En vuurwerk. Waarom ga je niet naar beneden om te kijken? Ga kijken.
Ze schonk het laatste restje wijn in haar glas en liep ermee naar het raam, dat uitkeek over het park. Het was een drukte van belang op straat. De optocht slingerde zich door het park. Het vuurwerk knetterde in de lucht en overstemde het geluid van de feestelijke geweerschoten die zo nu en dan opklonken. Ze rukte het raam open en wierp een blik op de klok naast het bed. Bijna middernacht. O, Toby, dacht ze. Wat jammer dat je nu niet hier bent. Ik drong nogmaals aan: Doe de deur op slot. Een gedachte die ze schouderophalend van zich afschudde.
En dan is het middernacht.
Klokgelui weerklinkt door de geluidsboxen beneden. Eén… Margot zet haar handen op de vensterbank en leunt uit het raam. Twee… aan de andere kant van de stad heeft Toby de hoop op een taxi opgegeven en besluit hij joggend terug te gaan naar het hotel. Drie… ik kijk naar de blauwe edelsteen om mijn hals. Wat hadden ze gezegd dat ik om mijn hals droeg toen ze mijn lichaam aantroffen? Een saffier uit Kasjmir? Vier… Margot pakt Toby’s jasje op en slaat het om haar schouders tegen de kou. Vijf… in het park vuurt iemand met luid gejuich een geweer af in de lucht. Zes. Ik zie het. Ik zie de kogel door de donkere lucht suizen. Ik zie hem zoals je ziet dat iemand een munt opwerpt, zoals je een bal in de richting van het racket ziet gaan. Ik zie waar hij naartoe gaat, regelrecht op het raam af. Op dat moment weet ik het: ik kan er op tijd bij zijn. Ik kan hem tegenhouden. En dan het bericht in mijn vleugels. Laat het los. Zeven… ‘Waarom?’ roep ik vertwijfeld uit. Acht… laat het los. Negen… Toby staat in de lobby van het hotel. Tien... hij drukt op de knop van de lift. Elf… de kogel raakt zijn doel, pal naast Margots hart. Twaalf… ze valt achterover, hapt naar adem en kijkt me recht in de ogen als ik me over haar heen buig, haar huilend in mijn armen neem en zeg dat het goed is, dat het goed is, dat het allemaal voorbij is. Het is voorbij. En dan steekt ze haar hand naar me uit. Ik grijp hem stevig vast.
We zijn één.
28
DE WEG DOOR DE HEUVELS
Er ligt een intimiteit besloten in de rol van engelen die voorbehouden is aan de uitverkorenen. In mijn menselijke gedaante had ik mijn hemelse verantwoordelijkheden nooit kunnen uitvoeren zonder me te generen over de voyeuristische aspecten ervan, de enorme inbreuk op de privacy. Alleen als engel kon ik bevatten met hoeveel mededogen dit soort bescherming in feite gepaard gaat, hoe liefdevol de relatie is. Alleen als engel kon ik begrijpen wat de dood wezenlijk is.
Ik stond op, keek neer op Margots lichaam, en beleefde opnieuw alles wat ik de eerste keer ook had ervaren, direct na mijn dood. De shock om mezelf daar te zien liggen, zonder hartslag. De afschuw over de betekenis daarvan. Met dit verschil dat ik het ditmaal accepteerde. Ik stak mijn hand niet uit om haar wang te strelen, want we waren één; ik kwam tot het besef dat ik aan het einde van mijn mens-zijn was gekomen. Ik zou Margot achterlaten.
Nan arriveerde net iets eerder dan Toby. Dat was barmhartig, vond ik. Ik had het niet aangekund om hem hijgend, met een rood aangelopen gezicht en bonzend hart die hotelkamer in te zien wankelen om haar dood aan te treffen. Het was al erg genoeg om het me voor te stellen. Nan zei dat ik haar snel moest volgen. In een waas van tranen boog ik me naar Toby’s jasje op de stoel om voor het laatst zijn geur in te ademen. Ik had sterk het gevoel dat ik iets voor hem achter wilde laten, een briefje, een teken dat ik altijd van hem zou blijven houden, al zou ik hem waarschijnlijk nooit weerzien. Ik had echter geen andere keus dan Nan schoorvoetend te volgen, de duisternis in.
Ik belandde naast Theo op de vloer in de donkere, vochtige eenzaamheid van zijn gevangeniscel, waar hij met gekruiste benen zat te tekenen. Hij neuriede zachtjes in zichzelf, een melodietje dat verrassend veel weg had van het Lied der Zielen. James stond bij het raam, zijn silhouet afgetekend in het maanlicht. Hij beende op me af en sloeg zijn armen om me heen.