Toen de autobom explodeerde, zag ik het licht iets tanen, maar ik dwong het om te blijven. Als er maar een heel klein vonkje van Una’s liefde kon blijven smeulen, zou ik er genoegen mee nemen. Ik moest wel.
5
DE HALFGEOPENDE DEUR
Ik wil hier even kwijt dat ik het veel leuker vond om Margots moeder te zijn dan om mijn eigen zoon Theo groot te brengen. Dat is niet persoonlijk bedoeld. Theo kwam gewoon op een moment in mijn leven waarop het vooruitzicht om moeder te worden heel wat meer bekoring had dan de realiteit van het moederschap. Dat leidde in mijn geval tot verwarring, zelfmoordneigingen en slapeloosheid, lang voordat de term ‘postnatale depressie’ was uitgevonden, laat staan dat die maatschappelijk werd aanvaard.
Nadat ze een paar dagen bij Lily was gebleven en het nieuws van de bom alle inwoners van het dorp met kleine cadeautjes naar Margot had gelokt, als troost voor het verlies van haar ouders in spe, keek ik toe hoe er een sociaal werkster arriveerde om Margot naar een nieuw pleeggezin te brengen. Dat was Marion Trimble, een jonge vrouw, pas afgestudeerd, maar helaas vervloekt met een flinke dosis naïviteit. Een beschermde jeugd met twee liefhebbende ouders kan ook weleens minder goed uitpakken. In dit geval bracht het Marion ertoe om Margot onder te brengen bij een stel pleegouders wier hartelijkheid net zo vals was als hun bedoelingen.
Padraig en Sally Teague woonden in de buurt van Cavehill in Belfast, vlak bij de dierentuin. Hun huis grensde aan een vervallen gebouw vol graffiti. De ramen waren dichtgetimmerd en de voor- en achtertuin waren bezaaid met glasscherven en vuilnis. Hoog uitgeschoten hagen onttrokken de plek aan het oog. Er was geen enkele reden om aan te nemen dat het huis bewoond werd. Maar dat werd het wel, en hoe!
Ze besloten op een zonnige ochtend om zich aan te melden als pleegouders, nadat Padraig een advertentie in de krant had zien staan; je kon er 25 pond per week mee verdienen, een aardig bedrag in die tijd. Let wel, dit waren de jaren zestig, toen je onder de 1.000 pond nog een huis kon kopen. Na een paar snelle rekensommetjes besefte Padraig dat het pleegouderschap een leuke bijverdienste bood om hun groeiende handel in illegalen te ondersteunen. Vervoerders van illegalen vroegen 25 pond voor een lading mannen en vrouwen uit Oost-Europa en soms duurde het even voordat ze voor iedereen werk gevonden hadden. Als dat eenmaal geregeld was, trokken Padraig en Sally negentig procent van hun loon af voor kost en inwoning in het vervallen gebouw naast het hunne. In hun bereidwilligheid om hun immigrantenvrienden op weg te helpen, stouwden Padraig en Sally hen soms maandenlang met wel twintig man tegelijk in een kamer, en uiteindelijk zelfs in hun eigen smerige huis.
En zo deelde Margot haar kamertje met drie Polen, alle drie elektricien, die op de kale vloerplanken bivakkeerden, ’s morgens, ’s middags en vaak ook ’s nachts. Meestal rookten ze. Soms dronken ze wodka of soep. Meestal vergat Sally dat Margot er was en liet ze haar de hele dag in die kamer liggen, met dezelfde luier om, dezelfde kleertjes aan en hetzelfde lege maagje.
Sally reageerde nergens op, wat ik ook deed of zei. Ze heeft nooit iets van mijn aanwezigheid gevoeld, hoorde geen van de verzoeken die ik namens Margot in haar oor fluisterde en voelde niets als ik haar in haar domme gezicht sloeg. Dat kwam omdat – ik kom hier later op terug – Sally’s lijf bomvol rondtrekkende demonen zat, net zoals haar huis tot de nok toe vol zat met illegale buitenlanders. Wat er nog over was van haar geweten werd verdoofd met een dagelijkse dosis cannabis.
Gelukkig ontwikkelde een van de Polen in de kinderkamer, Dobrogost, een zwak voor Margot, vooral omdat hij zijn eenjarige dochtertje thuis in Szczecin had achtergelaten om werk te zoeken in het buitenland. Ik hielp Dobrogost aan een baan op een bouwplaats bij de dokken, overtuigde hem ervan dat hij beter tegen Padraig en Sally kon liegen over zijn loon en haalde hem vervolgens over om babymelk en voedsel te kopen voor de kleine Margot. Ze zat onder de schrale plekken van de vuile luiers en de ondervoeding. Zo nu en dan tilde ik haar uit haar bedje en hielp ik haar ’s nachts om door het huis te lopen. Padraig en Sally zouden zich wild schrikken als ze merkten dat er om drie uur ’s nachts een peuter door de gang dwaalde, giechelend in haar dooie eentje. Mijn handen jeukten om hun de stuipen op het lijf te jagen en haar eens in het holst van de nacht boven hun bed te laten zweven. Ik zag er echter wijselijk van af.
Op een dag was Dobrogost verdwenen. De nieuwe bewoners van de kinderkamer fluisterden over de ontdekking van een loonstrookje, een lichaam in een kist, een verzwaarde koffer die in zee was geworpen. De nieuwe bewoners van de kinderkamer hadden weinig op met Margots nachtelijke gejammer om Dobrogost. Ze begon mij al te negeren en ze smachtte naar menselijke genegenheid. De nieuwe bewoners van de kinderkamer probeerden haar uit het raam te gooien. Eerst schoof ik het raam met een klap dicht. Toen ze de ruit braken, ging ik ervoor staan en maakte hun greep op Margot losser. Maar ik kon niet voorkomen dat ze haar zo hard sloegen dat haar prachtige blauwe ogen vrijwel geheel schuilgingen onder de paarsgezwollen huid, en ik kon ook niet tegenhouden dat ze haar tegen de muur smeten, waardoor er achter in haar schedel kleine breukjes ontstonden. Ik huilde van frustratie bij het zien van haar bloedende gezichtje. Het enige wat ik kon doen, was voorkomen dat ze haar doodsloegen door de klappen te verzachten. Steeds opnieuw liep ik naar buiten om hulp te zoeken, maar ik kwam er niet doorheen. Er wilde niemand luisteren.