Ik keek naar mijn vingers, die ik in elkaar had gestrengeld. Het deed me denken aan de gewoonte van mijn moeder om haar zakdoekjes te verfrommelen, en ik dwong mezelf om mijn handen te ontspannen. ‘Het lijkt bijna wel alsof ze op de een of andere manier vat op hem heeft en hij zich daar niet van kan losrukken, wat hij ook voor mij voelt.’
Dr. Petersen hield even op met typen en keek me onderzoekend aan. ‘Heeft hij je verteld dat het hem niet is gelukt om dinsdag op zijn afspraak te verschijnen?’
‘Nee.’ Dat nieuws kwam hard aan. ‘Daar heeft hij me niets over gezegd.’
‘Mij ook niet. Ik vind dat niet echt iets voor hem. Jij wel?’
Ik schudde mijn hoofd.
Dr. Petersen kruiste zijn handen in zijn schoot. ‘Soms zal een van jullie beiden een stapje terug doen, of jullie allebei. Dat is ook te verwachten als je kijkt naar de aard van jullie relatie: jullie werken niet alleen aan jullie relatie met elkaar, maar ook aan jullie zelf als individuen, zodat jullie een stel kunnen zijn.’
‘Maar dat kan ik niet aan, hoor.’ Ik haalde diep adem. ‘Ik kan niet tegen dat gejojo. Ik word er stapelgek van. De brief die ik hem heb gestuurd... dat was vreselijk. Allemaal waar, maar wel vreselijk. We hebben een paar echt fantastische momenten samen gehad. Hij heeft dingen gezegd...’
Ik moest even stoppen, en toen ik weer verderging, was mijn stem schor. ‘Hij heeft heel m-mooie dingen tegen me gezegd. Die herinneringen wil ik niet laten verdringen door een paar lelijke. Ik blijf me maar afvragen of ik ermee moet ophouden nu ik zelf vorderingen maak, maar ik hou vol omdat ik hem – en mezelf – heb beloofd dat ik niet meer zou wegrennen. Dat ik mijn hakken in het zand zou zetten en ervoor zou vechten.’
‘En daar ben je mee bezig?’
‘Ja. Ja, daar ben ik mee bezig. En dat is helemaal niet makkelijk. Omdat sommige dingen die hij doet... Ik reageer op een manier waarvan ik heb geleerd dat ik dat juist niet moet doen. Voor mijn eigen gemoedstoestand! Op een bepaald punt moet je toch zeggen dat je je best hebt gedaan, maar dat het nu eenmaal niet gelukt is. Ja toch?’
Dr. Petersen kantelde zijn hoofd. ‘En als je dat niet doet, wat is dan het ergste wat je kan gebeuren?’
‘Vraagt u dat aan mij?’
‘Ja. Wat is het ergste scenario?’
‘Nou eh...’ Ik spreidde mijn vingers op mijn dijen. ‘Hij blijft maar van me wegdrijven, waardoor ik nog harder aan hem ga trekken en ik al mijn gevoel voor eigenwaarde verlies. En dan draait het erop uit dat hij teruggaat naar zijn oude leventje en ik weer in therapie ga omdat ik totaal in de war ben.’
Hij bleef naar me kijken en iets in zijn geduldige en oplettende opstelling zette me ertoe aan om door te gaan met praten.
‘Ik ben bang dat hij me niet laat gaan als het daar tijd voor is en ik dat niet in de gaten heb. Dat ik me vast blijf houden aan het zinkende schip en er dan mee ten onder ga. Ik zou willen dat ik erop kon vertrouwen dat hij er een eind aan maakte als het eenmaal zover was.’
‘Vind je dat dat moet gebeuren?’
‘Ik weet het niet. Misschien.’ Ik rukte mijn blik weg van de klok aan de muur. ‘Maar aangezien het bijna zeven uur is en hij ons vanavond allebei heeft laten zitten, lijkt dat wel waarschijnlijk.’
Het voelde ontzettend vreemd dat ik niet verbaasd was dat de Bentley me om vijf uur de volgende ochtend buiten mijn appartement stond op te wachten. De bestuurder die achter het stuur vandaan kroop toen ik naar buiten liep, kwam me niet bekend voor. Hij was veel jonger dan Angus: begin dertig, schatte ik. Hij zag eruit als een latino, met een mooie karamelkleurige huid, donker haar en donkere ogen.
‘Dankjewel,’ zei ik tegen hem, toen hij langs de voorkant van het voertuig kwam lopen, ‘maar ik neem gewoon een taxi.’
Mijn nachtportier hoorde dit en stapte naar de straat om een taxi voor me aan te houden.
‘Mr. Cross heeft gezegd dat ik u naar La Guardia moet brengen,’ zei de chauffeur.
‘Je mag tegen Mr. Cross zeggen dat ik geen gebruik meer zal maken van zijn vervoersservice, nu niet en in de toekomst niet.’ Ik liep naar de taxi die de nachtportier voor me had aangehouden, maar stopte nog even en draaide me om. ‘En zeg hem ook maar dat hij de klere kan krijgen.’
Ik gleed de taxi in en zakte onderuit terwijl hij wegreed.
Ik geef toe dat ik bevooroordeeld ben als ik zeg dat mijn vader een opvallende verschijning is, maar toch is het zo.
Zodra Victor Reyes de beveiligingszone uit kwam, trok hij de aandacht. Hij was 1 meter 85 lang, fit en goedgebouwd, en had de gezaghebbende uitstraling van een man die een uniform droeg. Zijn blik scheerde over zijn directe omgeving. Hij bleef een politieagent, zelfs als hij geen dienst had. Er hing een weekendtas over zijn schouder en hij droeg een blauwe spijkerbroek en een zwart overhemd. Hij had donker, golvend haar en zijn ogen waren stormachtig en grijs, net als die van mij. Hij zag er erg sexy uit, op een broeierige, gevaarlijke, stoutejongensachtige manier, en ik probeerde me hem voor te stellen naast mijn moeders kwetsbare, arrogante schoonheid. Ik had hen nog nooit samen gezien, zelfs niet op foto’s, en dat wilde ik heel graag. Al was het maar één keer.