‘Je bent een schat.’ Naomi geeft het adres. ‘Ik wacht hier in een café op je. Café De Dame, zie ik staan, daar ga ik heen.’
‘Zodra ik iets weet kom ik naar je toe,’ zegt Froukje. ‘Jelle zal wel woest worden als hij mij ziet, maar ik waag het erop.’
Naomi gaat het café binnen. Ze moet nog van het telefoontje bijkomen. Als Froukje niet had gebeld, had ze alles verpest. Dan was Jelles plan helemaal voor niets geweest. Het zegt wel iets over haar huidige toestand. Op het moment doet ze de raarste dingen. Gisteravond zocht ze uren naar haar sleutels. Die vond ze later terug in de koelkast. En de vuile was had ze in de vuilnisbak gestopt.
Naomi bestelt een café latte. Het zal wel even duren voor Froukje bij haar is. Ze kan maar beter even aan iets vrolijks denken.
Ze zit diep in gedachten verzonken als Froukje binnenkomt. Naomi springt op. ‘En?’
‘Nou, hij is springlevend, hoor.’ Froukje bestelt een koffie.
‘Heb je hem gezien?’
‘Nee, ik sprak een of andere gast.’
‘Oswin?’
‘Ja, ik geloof dat hij Oswin heette. Hij zei dat Jelle vandaag niet zou komen werken; hij had een belangrijke ontmoeting. Ik vroeg natuurlijk waar hij was en of ik hem kon bereiken, maar hij zei dat Jelle zijn mobiel uit had staan. “Zegt de Ark je iets?” vroeg hij toen.’
Naomi zucht opgelucht en geeft Froukje een zoen. ‘Ik ben blij dat er niets met hem is. Hadden ze niets door?’
‘Nee, volgens mij niet.’
Naomi’s mobiel gaat. Ze neemt op. ‘Hai, oom Evert.’
‘Meisje, ik hoor maar niets, dus ik denk: ik bel maar eens.’
‘Er is nog geen nieuws. Jelle zit nu al twee dagen in de Ark. Ik heb niets van hem gehoord.’
‘Dat is een goed teken, kind. Nou ja, we hebben nog even. Het geld moet over acht dagen op de rekening van de Ark staan.’
‘O, dan is Jelle allang weer boven water,’ zegt Naomi. ‘Met Elise, hoop ik.’
‘We houden contact,’ zegt oom Evert. Hij wil ophangen.
‘Bent u er nog?’ vraagt Naomi gauw. ‘Hoe is het met Steven en mam?’
‘Wat denk je? Ze zijn in de war, maar dat zijn we allemaal.’
Naomi heeft nog steeds niets van Jelle gehoord als er opeens bekende voetstappen op de trap in het huis ernaast klinken. Die moeten van Jelle zijn. Ze rent naar het raam. Zijn fiets staat er! Hij is thuis.
Raar, hij heeft niets gezegd. Zal ze wachten tot hij naar haar toe komt? Misschien wil hij haar wel verrassen. Nu ze weet dat hij er is, houdt ze het bijna niet meer uit. Ze houdt het raam in de gaten.
Na tien minuten hoort ze Jelle naar beneden komen. Hij komt naar buiten met een propvolle rugtas om. Maar hij komt niet haar kant op; hij loopt door naar zijn fiets. Dit wordt haar echt te gek en ze rent naar buiten. ‘Jelle, waar ga je heen?’
‘Naomi,’ zegt hij, terwijl hij langs haar heen kijkt. ‘Ik kan niets meer voor je betekenen. Sorry, je moet me vergeten.’
‘Wat?’ Naomi pakt hem vast.
‘Ga naar binnen,’ zegt hij terwijl hij zich losmaakt, ‘en vergeet me. Vergeet mij en je zus. Het gaat heel goed met haar.’ Hij stapt op zijn fiets en rijdt weg.
Naomi heeft het gevoel alsof de grond onder haar voeten wegzakt. Dit kan niet, denkt ze als ze Jelle nakijkt. Hij kan het niet zomaar uitmaken. Er moet iets zijn gebeurd. Ze rent naar binnen en grist haar fietssleutel van tafel. Haar handen trillen als ze haar slot openmaakt en even later racet ze achter hem aan.
‘Jelle!’ roept ze, maar hij reageert niet. Ze vraagt zich af waar hij heen gaat. In elk geval niet naar de kwekerij.
Jelle rijdt keihard. De afstand tussen hen wordt alleen maar groter. Als het verkeerslicht op rood springt vloekt ze. Ze kijkt of ze door kan rijden, maar het is veel te gevaarlijk, dus ze remt af en stopt. Heel in de verte ziet ze Jelle. Ze ziet nog net dat hij rechts afslaat. Zodra het verkeerslicht op groen springt, racet ze de weg over. Na een tijdje slaat ze rechts af, maar ze ziet Jelle nergens. Ik ben hem kwijt, denkt ze. Op de gok slaat ze een paar straten in en ineens ziet ze hem in de verte fietsen. ‘Jelle!’ roept ze weer. Als hij niet reageert, belt ze hem op. Hij haalt zijn mobiel uit zijn zak. Neem op, denkt ze. Neem alsjeblieft op. Ze ziet dat hij naar het schermpje kijkt en dan zijn mobiel wegstopt. Hij neemt een sprint. Naomi probeert hem bij te houden, maar Jelle gaat veel sneller. Ze racet achter hem aan.
Ineens herkent ze de omgeving en weet ze waar hij heen gaat.
Ze fietst achter hem aan langs het water. In de verte ziet ze een gebouw liggen. Jelle scheurt het pad op. Wat gaat hij daar doen?
‘Jelle!’ roept ze. Ze ziet hem met iemand praten. Naomi rijdt zo snel als ze kan het pad op, maar twee vrouwen in blauwe gewaden staan in de deuropening en nemen Jelle mee. Naomi springt van haar fiets en gooit die op het pad neer. ‘Jelle, wacht!’ Maar de deur is al dicht.