Naomi denkt aan haar vader. Wat zou die dit erg vinden. Elise was altijd zijn oogappeltje. Naomi weet heus wel dat hij ook van haar hield, maar Elise was zijn lievelingsdochter. Haar vader en zij deelden hun liefde voor de boerderij, voor de natuur en de stilte. Naomi is zo anders dan haar broer en zus. Ze heeft zich vaak een beetje een vreemde eend in de bijt gevoeld. Dat kwam natuurlijk doordat ze zich niet thuis voelde op de boerderij. Ze was heel vaak bij Froukje, en haar moeder vond het best.
Dat vond ze weleens moeilijk. Elise kreeg altijd taken en zij nooit. Dat leek wel makkelijk, maar het gaf haar ook een gevoel van eenzaamheid, alsof ze haar niet nodig hadden en ze voor spek en bonen meedeed. Het was ook zo. Hun moeder had Steven en Elise echt nodig. Ze steunde op hen, nog steeds trouwens. Zij hing er maar zo’n beetje bij. Misschien dat ze daarom zo blij is met Jelle, die haar zo hard nodig heeft.
Haar vader had alle hoop op zijn oudste dochter gevestigd. Elise zou boerin worden. En nu heeft ze zichzelf aangesloten bij een of andere sekte, maar niet voor lang, want straks staat ze alweer buiten en dan kunnen ze er over een tijdje samen slap om liggen. Eerst nog even niet natuurlijk, want Elise zal het nodige moeten verwerken.
Naomi kijkt naar het gebouw, dat zo afgelegen ligt. Zou haar zus hier zitten? Wat heeft die Rafaël met haar gedaan?
Een vrouw en een man die in de tuin werken komen naar haar toe. ‘Kunnen wij je misschien ergens mee helpen?’
‘Ja,’ zegt Naomi. ‘Ik kom voor mijn zus. Ze moet hier zijn ingetrokken. Elise, heet ze.’
De vrouw knikt. ‘Dat klopt, Elise zit in haar inwijdingsperiode.’
Die schijnheilige lach op hun gezicht! Naomi kan er wel van kotsen. ‘Ik moet haar dringend spreken,’ zegt ze beslist.
‘Dat gaat nu niet,’ zegt de man.
‘Ik mag mijn eigen zus toch wel spreken?’
‘Ooit kun je haar weer spreken,’ zegt de man.
‘Ooit!’ zegt Naomi verontwaardigd. Haar stem slaat over van woede. ‘Jullie denken toch zeker niet dat ik wacht tot ze is gehersenspoeld? Ik wil haar nu zien!’
De man loopt naar de deur. Naomi wil achter hem aan naar binnen gaan, maar hij doet de deur voor haar neus dicht.
Ze kijkt of er een bel zit, maar vindt niets wat daarop lijkt. Ze doet de brievenbus in de deur een stukje open. ‘Kan iemand misschien de deur opendoen? Hallo!’
Als er niets gebeurt, bonkt ze op de deur, en dan komt de man met een vrouw in een blauw gewaad naar buiten.
‘Ik hoor dat jij het geluk van je zus komt verstoren,’ zegt de vrouw.
‘Geluk?’ zegt Naomi schamper. ‘Waar hebt u het over? Waar is mijn zus? Ik kom haar redden.’
‘Alleen God kan haar redden,’ zegt de priesteres. ‘Vertrouw op God, Hij zal haar gelukkig maken.’ Ze gaat naar binnen en doet de deur dicht. De man blijft buiten staan.
‘Wat is dit hier voor gevangenis!’ schreeuwt Naomi. ‘Jullie sluiten mijn zus op.’
‘Jouw zus is vrij om te gaan als ze wil,’ zegt de man en hij gaat weer aan het werk.
Ze laten haar gewoon voor gek staan. Naomi is woest. Ze wil Elise spreken en ze rent om het gebouw heen met haar handen aan haar mond. ‘Elise, ik ben het, je zus!’ Naarstig speurt ze alle ramen af. Ineens ziet ze aan de achterkant bovenin iemand voor het raam staan. Het is haar zus! ‘Elise!’ roept ze en ze zwaait met beide armen. ‘Elise, ik moet je spreken!’ Ze kijkt omhoog naar het raam. Elise blijft roerloos achter het raam staan, alsof ze haar niet meer kent.
‘Elise, doe het raam open, ik moet je iets zeggen.’ Dan ziet Naomi dat de vrouw in het blauwe gewaad haar zus bij het raam wegtrekt. ‘Elise!’ gilt ze. Maar haar zus komt niet meer terug. Naomi rent naar de voorkant van het huis en bonkt op de deur. ‘Doe open!’ Maar er gebeurt niets. Naomi heeft het gevoel dat ze in een nachtmerrie is beland. Huilend zakt ze op de grond neer en ze belt Jelle.
‘Elise is hier…’ snikt ze. ‘Maar ze mag niet met me praten. Ze doen verdomme de deur dicht. Ik kan niets beginnen.’
‘Kom naar huis,’ zegt Jelle. ‘Hoor je me? We verzinnen er wat op. Waar ben je nu? Je zat in de bus, toch? Waar staat je fiets?’
‘Bij het Centraal Station. Het is gewoon niet te geloven: ik mag niet eens mijn eigen zus spreken!’
‘Liefje, luister, neem de bus en ga naar het Centraal Station, dan kom ik naar je toe.’
Drie kwartier later zit Naomi met Jelle in de kroeg.
‘Gaat het nu weer een beetje?’ vraagt hij bezorgd als ze een paar slokken van haar wijntje heeft gedronken.
Naomi schudt haar hoofd. ‘Het was zo eng daar, echt horror. Je ziet zoiets weleens op de tv. Gadver, ze werd gewoon bij het raam weggetrokken, alsof ze in een gevangenis zit. En dan zeggen ze dat God dat wil. Ik krijg haar niet eens te spreken. Dat is toch kut? Ik weet niet hoe dit verder moet. Die idioten kun je niet eens aangeven, want ze zeggen dat ze daar vrijwillig zit. Maar ondertussen wordt ze helemaal gebrainwasht.’ Ze schuift haar glas weg. ‘Ik moet nu niet drinken, sorry, het valt niet goed. Wat een kutzooi! Ze moet daar weg, Jelle. Die gasten met hun schijnheilige koppen breken haar. Dan ben ik mijn zus voorgoed kwijt.’ Ze voelt dat ze moet huilen en ze staat op en loopt naar buiten.