Elise staart voor zich uit. Zou zij ooit door het poortje van haar geheime tuin durven gaan?
‘Hè hè,’ zegt Naomi als Elise drijfnat de kamer in komt. ‘Ik vroeg me al af hoe lang je het zou uithouden buiten.’
Elise trekt haar jack uit en hangt het over de stoel. ‘Een beetje regen kan me niet schelen, maar ineens begon het te plenzen.’
Ze vraagt zich af wat ze zal gaan doen. Ze heeft nog een boek liggen, maar ze kan zich niet goed concentreren. Gisteravond probeerde ze ook wat te lezen, maar ze moest telkens opnieuw beginnen, omdat ze niet wist wat ze had gelezen. De woorden drongen niet tot haar door. Zonde van het verhaal. Ze bewaart het wel voor als ze wat beter is. Ze kijkt naar Naomi, die met een laptop op schoot op de bank zit. Elise wil niet weer depri in de stoel hangen, dus ze pakt een tijdschrift en bladert erin.
‘Wat gaaf!’ roept Naomi enthousiast. ‘Super!’
Elise kijkt op. ‘Wat is super?’
‘Oom Bert en tante Kitty komen ook op de bruiloft. Ik krijg net een mailtje van ze.’
‘Helemaal uit Zürich?’
‘Ja, aardig, hè? En ze schrijven dat ze ook nog iets willen doen. Dat wordt lachen. Een heleboel mensen willen iets doen. Dat had ik nooit gedacht.’
Elise vindt het vervelend dat Naomi elke keer over het feest begint, maar haar zus kan natuurlijk niet weten wat het voor haar betekent om dit allemaal te horen. Ze probeert verder te lezen. Maar het idee dat Naomi nu bezig is met het feest stoort haar. Het maakt haar nog onrustiger dan ze al is. Alsof oom Evert haar huis is binnengedrongen, de enige plek waar ze zich veilig voelt.
Ze observeert haar zus, die met een stralend gezicht de mails opent en aantekeningen maakt. Het liefst zou ze vragen of ze ergens anders wil gaan zitten, maar dat gaat wel heel ver. Daar zou Naomi echt niks van begrijpen. Kon ze zelf maar de tuin in, maar het plenst nog steeds en het ziet er niet naar uit dat het snel ophoudt.
Ze denkt aan haar werk. Nu zit Annemiek op haar plek. Zou ze zelf nog ooit op die plek terugkeren? Het zou beter voor haar zijn om Annemieks functie te krijgen.
‘Vet vet vet!’ roept Naomi. ‘Raad eens van wie ik een mailtje heb gekregen.’
‘Geen idee,’ zegt Elise vermoeid.
‘Van onze neef Richard.’
‘Komt hij ook?’ vraagt Elise.
‘Ja, hij zegt dat hij van plan is te komen.’
Naomi’s mobiel gaat. ‘Dag, tante Anna,’ hoort Elise haar zus zeggen. ‘Het gaat goed met de voorbereidingen. Kan niet beter. Ik heb een grote verrassing voor jullie, maar ik zeg niet wat. En ik krijg al heel veel enthousiaste reacties terug. Ik denk dat het een mooie bruiloft gaat worden. O, gaat oom Evert over de drankjes. Geef hem maar even.’
Nee! Elise trilt over haar hele lichaam. Ze hoort Naomi met haar oom praten, het is alsof hij bij hen in de kamer staat. Als ze dat had geweten, had ze Naomi nooit in huis genomen. Ze wil dit niet! Hij mag hen niet bellen, niet in haar huis, en al helemaal niet als ze het kan horen ook. Ze moet zich beheersen om de telefoon niet uit de hand van haar zus te rukken en tegen haar te gaan schreeuwen.
‘U bent ook heel lief voor ons geweest,’ hoort ze Naomi zeggen. ‘U hebt zoveel voor ons gedaan.’
Elise heeft het gevoel dat ze moet overgeven en ze rent de kamer uit, naar boven. Ze valt op haar bed neer, maar op haar kamer hoort ze Naomi’s stem nog steeds. Of ze beeldt zich dat in, ze weet het niet, ze weet niets meer. Ze heeft nergens meer rust, niet eens in haar eigen huis. Ze gaat rechtop zitten. Ik word hier gek, denkt ze. Ik word hier hartstikke gek. Hij breekt bij me in, net als vroeger. Ik heb niets meer te vertellen. Toen had ik ook geen veilige plek meer. Overal kon hij me belagen. Ze was van hem en daar moest ze trots op zijn. Ze hoort zijn stem in haar hoofd. Jij bent van mij, jij bent mijn uitverkorene, vergeet dat nooit. Kon ze het maar vergeten! Ze dacht dat het haar was gelukt om alles te vergeten. Ze heeft de laatste jaren keihard gewerkt om nergens aan te hoeven denken. En nu komt hij opnieuw bij haar binnen, via haar zus, haar huis in, haar hoofd in. Ze ziet geen uitweg meer. Elise rent de trap af, weg van Naomi’s stem. Ze trekt haar regenjack aan en stapt op haar fiets. Ze racet door de stad. De regen striemt in haar gezicht, maar ze voelt het niet eens. Ze houdt het niet meer uit, ze wil uit haar eigen gevangenis. Het moet, ze heeft het al jaren uitgesteld. Nu kan ze niet meer verder, er is geen weg terug. Ze fietst de stad uit, de Utrechtsebrug over. Bij elke auto die langs haar rijdt, golft het water over haar voeten en benen. Onderaan bij de brug gaat ze rechtsaf. In de verte ziet ze een klein huisje met een tuin. Ze rijdt erheen en stapt af.
Rafaël doet de deur open. ‘Ik wist het,’ zegt hij. ‘Ik wist dat je zou komen.’