‘Voor de tuin?’ vraagt Elise, die de aarde tussen haar nagels vandaan pulkt.
‘Nee, voor de bruiloft van oom Evert en tante Anna.’
‘Moet ik daarvoor binnenkomen?’ moppert Elise.
‘Luister nou even.’ Naomi duwt haar zus naar de bank in de kamer.
‘We maken een lied,’ begint Naomi enthousiast. ‘Froukje begeleidt ons op de piano. Weet je nog dat wij altijd de stal op stelten zetten?’
‘Ja,’ zegt Elise, ‘de koeien werden helemaal gek van de harde muziek.’
‘Klopt, maar we hadden toen zo’n lol. En dan kwamen oom Evert en jij vaak de stal in en dan stuurde oom Evert ons weg.’
Elise slaat haar ogen neer.
‘Dan gaf hij ons geld voor een ijsje,’ gaat Naomi verder. ‘En één keer gaf hij ons zoveel dat we een pakje sigaretten hebben gekocht. Hij dacht dat we ijs aten, maar we stonden ergens stiekem te paffen van zijn geld. Ik heb het hem nooit durven vertellen, maar zou hij het leuk vinden als hij het nu hoort in een lied? Later, toen ik in de brugklas zat, had hij mij en Froukje een keer betrapt toen we stonden te roken en… Hé, luister je wel?’ Naomi ziet dat haar zus huilt. ‘Hé schatje, wat is er? Waarom moet je huilen?’
Elise haalt haar schouders op. ‘Ik moet overal om huilen,’ snikt ze. ‘Ik ben vanochtend bij de dokter geweest. Hij zegt dat ik overspannen ben.’
‘Die baan is te zwaar voor je.’ Naomi geeft haar zus een kus. ‘Je moet ermee stoppen. Fijn hoor, promotie, maar als je eraan onderdoor gaat, schiet je er niks mee op. Dan maar geen auto. Wat maakt jou dat geld uit?’
‘Ik moet erover nadenken,’ zegt Elise. ‘Maar eerst moet ik me weer goed voelen. Zoals ik nu ben, kan ik geen belangrijke beslissingen nemen.’
‘Als het te veel voor je is om iets voor oom Everts feest te doen, dan doen Froukje en ik het wel. Dan zeggen we gewoon dat jij het lied hebt gemaakt.’
‘Hou er maar over op. Ik ga weer de tuin in.’ Elise staat op.
Als ze buiten is, gaat haar mobiel. Shit, het is Arnold. Ze verstijft. Wat moet ze zeggen? Als ze alleen al aan haar werk denkt moet ze huilen. Of zou hij over die handtekening beginnen?
‘Dag Arnold, met Elise.’
‘Elise, hoe is het met je? Ik hoor maar niks en ik dacht: ik bel maar even.’
Elise haalt diep adem. ‘Het… eh… het gaat niet zo goed,’ zegt ze. ‘Ik ben bij de huisarts geweest en hij zegt dat ik overspannen ben. Over tien dagen moet ik terugkomen en tot die tijd mag ik niet werken.’
‘Dat is niet zo best,’ zegt hij. ‘Vervelend voor je, en voor ons. Maar neem je tijd, zou ik zeggen. Annemiek doet zolang jouw werk en dat gaat goed. Dus maak je geen zorgen. Ga lekker veel wandelen, hè, en fietsen. Je moet naar buiten.’
‘Dat weet ik,’ zegt Elise. ‘Ik doe mijn best. Ik bel nog wel.’
‘Sterkte, meid.’
Het is wel een zorg minder nu hij weet dat ze niet zomaar terugkomt, en blijkbaar heeft Annemiek nog niets ontdekt. Zo labiel als ze nu is, kan ze echt niet naar haar werk. Ze heeft zich nog nooit zo slecht gevoeld. Ze heeft het gevoel dat ze ergens in de lucht hangt en geen grond meer onder haar voeten heeft.
Elise ziet Rafaël aankomen. Ze heeft hem niet eens horen aanbellen. Naomi heeft zeker opengedaan. Zelfs Rafaël is haar nu te veel.
‘Goedemorgen,’ zegt Rafaël opgewekt. Hij kijkt vol bewondering naar de tuin. ‘Je hebt niet stilgezeten, zie ik.’
‘Dat komt doordat ik thuis ben, ik heb alle tijd. Voorlopig mag ik nog niet werken van de dokter.’
Rafaël begint in de aarde te spitten. Na een tijdje leunt hij op zijn schep en kijkt haar aan. ‘Heb je medicijnen gekregen?’
‘Nee, dat wil ik niet.’
‘Groot gelijk. Het lost niks op. Je moet het leven zien als een tuin. Als het met bepaalde planten niet goed gaat, moet je je afvragen wat er aan de hand is. Waarom bloeien ze niet en de andere planten wel? Met een beetje mest of water red je het dan niet. Niet als er een zware hagelbui op is gevallen, of er vergif op is gestort. Zo is het met het leven ook.’
‘Wat ben je wijs,’ zegt Elise, onder de indruk.
‘Die wijsheid heb ik niet van mezelf, hoor,’ zegt Rafaël. ‘Dat heeft Jonathan me geleerd, of beter gezegd: me laten inzien. Ik was ook een tuin waarvan iedereen dacht dat hij weelderig bloeide. Maar helemaal achterin, waar niemand kwam, zat een poortje, en als je daardoorheen ging zag je een woestenij. Niemand wist dat, net als bij jou. Aan de buitenkant denk je dat je heel gelukkig bent. Zelf durfde ik niet eens door dat poortje. Jonathan heeft me geleerd de hulp van God in te roepen en toen ben ik samen met God door dat geheime poortje gegaan. Ik heb plantje voor plantje bekeken, uitgegraven en opnieuw geplant. Als je op God vertrouwt, word je één met Hem en krijg je weer de kracht die je tijdens het leven bent verloren.’ Hij gaat verder met scheppen.