‘Mag ik iets zeggen?’ zegt Rafaël als ze samen koffiedrinken. ‘Je ziet er niet goed uit. Ik herken het van mezelf, omdat ik me ook een tijdlang niet goed heb gevoeld. Je zit ergens mee en dat hou je verborgen.’
Elise zet haar beker neer. Ze voelt dat ze kleurt. ‘Het kan wel,’ zegt ze en ze staat op om de koektrommel uit de keuken te pakken. ‘Op het moment gaat het niet zo goed, sinds mijn promotie. Wil je een biscuitje?’ Ze houdt hem de trommel voor.
‘Graag.’ Hij haalt er een uit en kijkt haar aan. ‘Wat ga je eraan doen?’
‘Geen idee. Slaappillen misschien.’
‘Dat heb ik ook gedaan,’ zegt hij terwijl hij een hap van zijn biscuit neemt. ‘Maar dat lost niets op. Je moet de oorzaak aanpakken. Wij mensen willen altijd een snelle oplossing voor onze problemen. Maar dat is kortetermijndenken. Je moet verder kijken, naar de bron van het lijden, de oorzaak.’
‘Zo moeilijk is het niet,’ zegt Elise. ‘Ik ben moe omdat ik niet slaap en doordat ik moe ben, raak ik in de stress en daardoor lig ik weer wakker.’
‘Juist, een vicieuze cirkel dus,’ zegt Rafaël en hij leunt achterover in de stoel. ‘Je bent erin vastgelopen, Elise. Vroeg of laat lopen we allemaal vast. We zijn onze verbondenheid kwijt. We leven veel te oppervlakkig; dat kan een mens niet aan.’
‘Welke verbondenheid?’ vraagt Elise, die haar laatste slok koffie opdrinkt.
‘Met God. Geloof me. Ik voelde me net zo ellendig als jij. Ik droeg een soort last met me mee, die zwaar op me drukte, me beklemde. Ik had geen energie meer om overeind te blijven.’ Even blijft het stil. Hij roert met zijn lepeltje in zijn beker en dan kijkt hij Elise aan. ‘God heeft die last van me af genomen.’
‘Wat ik met me meedraag, kan niemand van me af nemen.’ Elise schrikt zelf van haar eigen woorden. Ze heeft nog nooit toegegeven dat ze een geheim met zich meedraagt.
‘Misschien ben je nog niet zover om je over te geven aan God.’
‘Wat bedoel je?’
Rafaël glimlacht naar haar. ‘Hoe zal ik het zeggen? Het kan dat je nog langer moet lijden. Maar weet dat God op je wacht als je er klaar voor bent.’ Hij staat op en brengt zijn lege beker naar de keuken. ‘Ik ga aan de slag.’
Hij loopt naar buiten om zijn tuingereedschap uit zijn bus te halen.
Elise kijkt hem na. Zo licht als hij zich beweegt, en die tevreden lach en zijn kalme uitstraling! Je zou niet denken dat hij een zware last met zich mee heeft gezeuld. Voor het eerst durft ze het zich af te vragen: zou zij ook ooit weer gelukkig kunnen worden?
Jelle
‘Niet te geloven dat je mij zover hebt gekregen dat ik nu in een bubbelbad lig.’ Jelle kust Naomi.
‘En? Vind je het fijn?’ vraagt Naomi, terwijl ze geniet van het warme water.
‘Super,’ zegt Jelle. ‘Ik snap nu ook niet waarom ik nooit naar de sauna wilde.’
‘Je bent gewoon preuts,’ zegt Naomi lachend. Ze spettert hem nat. ‘Mannen zijn veel preutser dan vrouwen.’
‘Hoe kom je daar nou bij?’ zegt Jelle. ‘Ik duik op het naaktstrand zo in mijn blote kont de zee in.’
‘Zeker als er niemand is,’ zegt Naomi grinnikend. ‘Jij hoeft je anders niet voor je lichaam te schamen.’ Ze strijkt over zijn borst. ‘Je ziet er goed uit.’
‘Jij ook,’ zegt hij. ‘Zwemmen? Ik heb nou wel weer genoeg gebubbeld.’ Hij komt overeind en duikt vanuit het bubbelbad het zwembad in, terwijl Naomi hem nakijkt.
‘We gaan het Turkse stoombad in!’ roept ze.
Als ze even later in het stoombad zitten pakt Naomi zijn hand. ‘Ik ben gelukkig en dat komt door jou, weet je dat? Ik had nooit durven denken dat ik me weer zo goed zou voelen.’
Jelle slaat een arm om haar natte lijf heen.
‘Weet je,’ gaat Naomi verder, ‘je moet niet schrikken, maar dit weekeind was ik toch bij mijn moeder en mijn broer? Ik heb niets over ons verteld. Maar dat voelt nu zo laf. Ik wil dat ze weten dat ik weer een nieuwe liefde heb, en wat voor een! Ik wil dat ze je zien. Over een tijdje is de bruiloft van mijn oom en tante, en ik zou het fijn vinden als je dan meegaat. Maar dan moet ik je eerst voorstellen aan mijn moeder en broer. Of benauwt dat je?’
‘Nee, ik ga wel een keer mee,’ zegt Jelle. ‘Ik wil ook wel zien waar jij bent opgegroeid. Spannend. Helaas heb ik geen contact meer met mijn ouders, dus ik kan je niet aan hen voorstellen. Ik vertel je nog weleens hoe het zit.’
‘Mag ik wel je broertje zien?’
‘Ja natuurlijk, dan nemen we hem mee naar Schiphol, dat vindt hij super. Hij is helemaal gek van alles wat rijdt en vliegt. Vroeger ging ik vaak met hem naar een druk kruispunt en dan stond hij daar de hele tijd zijn ogen uit te kijken. Verder had hij niks nodig, als hij maar auto’s of trams zag. Vliegtuigen vindt hij helemaal te gek.’