‘Hé, Fred!’
‘Kijk nou eens wie we daar hebben?! Hallo, gozer.’ Fred stompt hem vriendschappelijk tegen zijn schouder. ‘Hoe gaat het?’
‘Ik zoek werk.’
Fred kijkt bedenkelijk. ‘Ik denk niet dat dat gaat lukken, jongen, nu met die crisis. Er zijn pas nog een paar jongens naar huis gestuurd.’
‘Dus het heeft geen zin om verder te zoeken?’
‘Nee, ik ben bang van niet. Heb je aan Antwerpen gedacht? Daar maak je wel kans. Ik hoorde dat ze daar mannen nodig hebben.’
‘Mooi,’ zegt Jelle. ‘Dan probeer ik het daar.’
Hij baalt wel. Zijn neef is weg en nu moet hij ook nog helemaal naar Antwerpen.
Zijn mobiel gaat. Het is Naomi. Hij neemt niet op, maar het kost hem wel moeite. Vooral als de telefoon maar blijft overgaan. Als ze een paar keer heeft gebeld, gaat de lol er wel vanaf. Naomi is verleden tijd. Hij moet nu vooral niet aan haar denken.
Jelle loopt naar het perron en kijkt op het bord om te zien hoe laat de trein naar Antwerpen vertrekt. Dat duurt nog even. Hij kijkt naar zijn mobiel. Naomi heeft een bericht ingesproken. Zou ze al hebben gezien dat hij ervandoor is? Hij kan het niet laten en luistert zijn voicemail af.
‘Hi, schatje, ik ben er om vijf uur weer. En dan gaan we lekker Indiaas eten. Ik trakteer. Ik heb zo’n zin om je weer te zien. Kus.’
Hij staat met de mobiel tegen zijn oor. Het is alsof haar stem hem betovert. Krijg de kolere, denkt hij. Ik ga terug.
Elise
Elise laat een bord uit haar handen vallen. Gelukkig is het een oud bord, er zat al een barst in. Het is de tweede keer vanochtend dat ze iets breekt. Ze bukt om de scherven op te rapen. Als ze vooroverbuigt wordt ze duizelig. Ze voelt zich erg slap. Vannacht heeft ze weer slecht geslapen. Dat gedoe over het feest van oom Evert en tante Anna is voor haar de bekende druppel. Ze gooit de scherven in de vuilnisbak als haar moeder de keuken in komt.
‘Je bent wel een brokkenpiloot vandaag. Je wordt er niet handiger op sinds die nieuwe baan.’
Elise verbijt zich. Niemand moet nu iets verkeerds tegen haar zeggen; ze kan niets meer hebben.
Haar moeder kijkt naar haar. ‘Je ziet ook zo bleek. Je zit natuurlijk de godganse dag binnen op dat kantoor. Dat is niet goed voor een mens. Ga alsjeblieft buiten werken. Er is genoeg te doen in de tuin. Of nee, het grind moet aangeharkt worden. Het onkruid komt er overal doorheen. Doe dat maar.’
Elise loopt naar buiten. Het is heerlijk weer. Ze ademt diep in. Steven komt op de trekker aanrijden. Ze is blij voor haar broer dat het gisteravond allemaal zo soepel is verlopen. Ze is best trots op hun gezin. Je hoort zo vaak dat er onderling jaloezie is als er iets te verdelen is. Naomi en zij gunnen het hem alle twee, en hun moeder ook. Ze doet de schuurdeur open om de hark te pakken, maar alleen de schep staat er. Je kijkt met je neus, hoort ze haar moeder in gedachten zeggen. Maar de hark staat er echt niet.
‘Steven!’ roept ze. ‘Weet jij waar de hark is?’
‘Wat?’ Steven zet de motor van de trekker af. Een benzinelucht prikkelt haar neus. Dat vond ze vroeger altijd zo lekker ruiken als haar vader kwam aanrijden. De geur hing dan helemaal om hem heen. Naomi vond het juist vies, maar zij vond alles vreselijk van de boerderij. Nu zit ze midden in Amsterdam tussen de uitlaatgassen, en daar hoort Elise haar nooit over.
‘De hark!’ roept Elise.
‘Die heb ik in het kleine schuurtje gezet!’ schreeuwt Steven terug.
Elise loopt naar het kleine schuurtje, dat altijd wordt gebruikt voor zieke dieren die wat meer aandacht en verzorging nodig hebben. De veearts is daar vaak geweest; er zijn daar heel wat beesten beter gemaakt.
Elise voelt de angst opkomen als ze naar het schuurtje loopt. Zal ze vragen of Steven de hark voor haar wil pakken? Maar ze wil niet aan haar angst toegeven. Hoe lang is het nou al niet geleden?
Als ze de deur opendoet, ziet ze de balen stro liggen, net als vroeger. Niet aan denken, zegt ze tegen zichzelf. In een hoek ziet ze de hark staan. Ze wil hem pakken als de schuurdeur met een klap dichtslaat. Elise blijft als versteend staan. Hou op! zegt ze tegen zichzelf. Het is de wind maar. Het heeft niets met vroeger te maken. Maar het beeld van vroeger dringt zich onherroepelijk aan haar op. Ze gaat op de baal stro zitten en slaat haar handen voor haar gezicht, maar het helpt niet.
In haar gedachten staat ze bij een ziek lam, als oom Evert binnenkomt. Ze hoort de sleutel, die altijd werd omgedraaid. Ze voelt de arm om haar heen. ‘Voor mij ben jij de liefste van de wereld,’ fluisterde hij dan altijd. ‘Weet je wel dat oom Evert heel gelukkig is dat hij zo’n lieve nicht heeft?’ Hij had haar gezicht gestreeld en was op het stro gaan zitten. ‘Kom eens bij je oom zitten.’ Hij had zijn arm naar haar uitgestrekt en haar naar zich toe getrokken. Voor ze er erg in had lag ze op haar rug in het stro en had ze het grote hijgende gezicht van haar oom boven zich gezien.