Home>>read Brainwash free online

Brainwash(33)

By:Carry Slee


In geen tijden heeft hij zich zo klote gevoeld. Met die Eric heeft Naomi een goed leven gehad. Hij kent die burgerlijke stelletjes wel: carrière maken, een huis kopen en dan kinderen. Voor je het weet zit je elke avond met de babyfoon aan voor de buis. Daar moet Jelle niet aan denken. Als hij zich nu al zo verstikt voelt, alleen nog maar door een baan, hoe moet het dan later met kinderen en een hypotheek? Als hij hiermee doorgaat en zichzelf in een leven laat persen dat hij niet aankan, is hij zo terug bij af. No way! Dat wil hij niet.

Van de drugs moet hij afblijven en tot nog toe lukte hem dat. Hij was helemaal clean, een halfjaar lang, en dan zou hij weer terug bij af zijn, en dat allemaal vanwege een vrouw. Hij is dol op Naomi, maar hij kan haar niet het leven geven dat ze wil.

Hij kijkt naar een verliefd stelletje dat langsloopt. Die jongen ziet eruit alsof hij zeker van zijn zaakjes is. Die heeft maar één wens: hard werken voor zijn gezinnetje. Een gezin – alleen al door de gedachte eraan schiet hij in de stress. Laat staan een hypotheek waar hij voor de rest van zijn leven aan vastzit. En een baan waar hij stapelgek van wordt en waaruit hij nooit meer weg kan. Jelle denkt aan Naomi. Hij wil het zo graag, een leven met haar samen, maar hij kan het niet.

Ineens weet hij wat hem te doen staat: hij moet het uitmaken. Hij pakt zijn fiets en rijdt doelloos door de stad. Het. Moet. Uit! De hele tijd bonken die drie woorden in zijn hoofd.

Morgen komt ze terug. Hoe moet hij het haar vertellen? Ze hoeft maar lief naar hem te kijken en hij is om. Hij kan het haar niet zeggen. Het heeft geen zin; ze haalt hem zo over. Als hij haar ziet, wil hij maar één ding: haar in zijn armen nemen en haar liefhebben. Haar gelukkig maken, zodat ze die Eric vergeet. Maar dan heeft hij het wel over een ander en niet over zichzelf. Hij zit met een groot dilemma: hij kán het niet uitmaken, daar is hij te slap voor. Hij moet vluchten.

Hij schrikt van zijn eigen gedachten. Als hij dit van een ander zou horen, zou hij ook walgen. Een misselijke, laffe daad, maar hij ziet geen andere uitweg. Hij moet ervandoor gaan en nooit meer terugkomen. Hij moet naar huis gaan, zijn rugzak pakken en weg zijn voor ze morgen terug is. Hij kan het best vannacht nog vertrekken, of vanochtend vroeg. De jongens in zijn huis zijn er niet, dus hij hoeft geen vragen te beantwoorden. Hij legt ook geen briefje neer, ze merken het vanzelf wel. Die zolderkamer moest toch leeg. Hij kan bij zijn neef in Rotterdam terecht. Die heeft hem ook geholpen toen hij op de rand van de afgrond balanceerde.

Hij had de scooter van zijn moeder verkocht. Het ding was nog zo goed als nieuw en toch kreeg hij er maar vijfhonderd euro voor. Uitbuiterij natuurlijk, maar hij was blij met elke cent. Hij had coke nodig, zo simpel was het. Het geld was helemaal op. Hij was radeloos; hij had geen geld meer voor drugs, maar hij kon niet zonder. Als je verslaafd bent aan de coke en je hebt het niet, begint de ellende van het overleven.

Hij was op een avond naar het huis van zijn moeder gegaan en belde aan. Toen ze opendeed en hem zag staan gooide ze meteen de deur voor zijn neus dicht. Woest was hij. ‘Ik heb poen nodig!’ riep hij, en toen ze niet opendeed gooide hij een briefje door de brievenbus en drukte heel lang op de bel. Geef me geld, anders vermoord ik je, klotewijf! stond erop.

Dat hij zoiets aan zijn eigen moeder zou schrijven, maar hij had het gedaan. Hij was zichzelf niet. Hij was een opgejaagd dier en had maar één gedachte: coke. Hij was teruggegaan naar het station waar hij nog altijd rondhing en toen dacht hij aan zijn neef. Ze hadden altijd een goede band gehad. Zijn neef kwam regelmatig bij hen thuis en kende de situatie.

‘Ik zit er helemaal doorheen,’ zei hij toen hij zijn neef belde. ‘Je moet me helpen.’

‘Waar ben je?’ vroeg die.

Jelle vertelde dat hij al een tijdje dakloos was en rondhing bij het Muiderpoortstation.

‘Ik kom eraan,’ zei zijn neef. ‘Blijf waar je bent.’

Hij weet niet meer hoe lang het duurde voor zijn neef er was, maar het duurde voor hem te lang. Intussen belde hij Chocolate, maar die weigerde hem iets te geven omdat hij geen geld had.

Nog een geluk, denkt hij nu. Als Chocolate hem coke had gegeven, was hij nooit met zijn neef meegegaan. Nu stond hij daar, trillend en zwetend voor het station.

Zijn neef kwam aangereden. Hij opende het portier en zei: ‘Ik neem je mee op één voorwaarde: dat je van die troep af gaat.’ Zijn neef wist blijkbaar van zijn moeder dat hij verslaafd was.

Jelle was woedend geworden. ‘Ik heb je niet gevraagd om mij de les te lezen. Ik heb poen nodig. Je krijgt het terug.’

‘Ik geef je geen cent,’ zei zijn neef. ‘Ik wil je iets geven wat veel meer waard is, lul. Ik help je uit deze shit.’