De echte Roman is een duister figuur.
Hij is in en in gemeen.
Puur kwaadaardig.
Hij is alles wat ‘slecht’ betekent. Alsof dat niet genoeg is, is hij eropuit mijn vriendje te vermoorden. En ik weet nog steeds niet waarom.
De reden daarvoor is het enige wat ik tijdens de korte maar angstaanjagende zoektocht in zijn gedachten niet heb kunnen ontdekken.
En dat motief is juist zo belangrijk als ik hem ooit moet vermoorden. Want dan moet ik wel precies het juiste chakra raken als ik voorgoed van hem af wil zijn. Als ik zijn beweegredenen niet ken, zou de poging kunnen mislukken.
Moet ik het eerste chakra of wortelchakra onder het stuitbeen nemen, het centrum voor woede, geweld en hebzucht? Of het navelchakra of juist sacrale chakra, voor jaloezie en nijd? Als ik niet weet wat zijn motivatie is, kan ik gemakkelijk het verkeerde chakra kiezen. Niet alleen is hij dan niet dood, maar hij zal er razend om zijn. Op dat moment heb ik nog zes chakra’s te gaan, maar ik denk dat hij dan wel snapt wat mijn bedoeling is.
Bovendien moet ik Roman ook niet te snel een koppie kleiner maken, daar heb ik niets aan. Dan neemt hij het geheim van wat hij Damen aandoet mee zijn graf in. Dat risico kan ik niet nemen. Daar komt nog bij dat ik het ook weer niet zo heel leuk vind om mensen uit de weg te ruimen. De enige keren dat ik tot nu toe echt gewelddadig werd, was omdat ik geen andere keus had. Zodra ik besefte wat er met Drina gebeurde, hoopte ik dat ik dat nooit meer hoefde mee te maken. Zij heeft mij al diverse keren vermoord en zelfs toegegeven dat ze de dood van mijn hele familie – inclusief de hond – op haar geweten heeft, maar daardoor voel ik me niet minder schuldig. Ik vind het nog steeds vreselijk dat ik haar heb moeten doden.
Nu ik zo goed als terug bij af ben, begin ik maar opnieuw ook. Ik sla af op de Coast Highway en rijd naar Damens huis. Zij zitten allemaal nog wel een paar uur op school, dus heb ik alle tijd om in te breken en eens rond te snuffelen.
Ik kom aan bij de ingang van de wijk, zwaai naar bewaker Sheila en rijd vast door naar het hek. Ik neem aan dat ze meteen opendoet voor me en moet dan ook flink op de rem gaan staan om niet een gigantische klap te maken tegen het nog steeds gesloten hek.
‘Hallo? Hallo!’ roept Sheila, die op mijn auto afstormt alsof ik een indringer ben, alsof ze me nog nooit eerder gezien heeft. Tot het begin van deze week was ik hier bijna elke dag!
‘Hoi, Sheila.’ Ik glimlach vriendelijk, op een niet-dreigende manier. ‘Ik wilde even naar Damens huis, dus als je het hek voor me open kunt doen, dan ben ik zo weer weg…’
Ze kijkt naar me met half dichtgeknepen ogen en haar lippen stevig op elkaar geperst. Ze vormen een dun lijntje. ‘Ik zal je moeten vragen meteen te vertrekken.’
‘Wat? Waarom?’
‘Je staat niet meer op de lijst,’ zegt ze met haar handen in haar zij. Haar gezicht vertoont geen enkel teken van vriendelijkheid, en dat na maandenlang glimlachen en zwaaien.
Ik zit daar maar met mijn lippen getuit en laat de woorden tot me doordringen.
Ik sta niet meer op de lijst. Ik sta niet meer op de vaste lijst van bezoekers. Ik ben verwijderd, ik sta op een zwarte lijst of weet ik hoe dat heet als je opeens niet meer naar binnen mag bij een omheinde gemeenschap vol prachtige huizen.
Dat is op zich al erg genoeg, maar om nou niet eens van Damen, maar van Grote Sheila te moeten horen dat we echt uit elkaar zijn, dat het definitief is… Dat maakt het er niet beter op.
Ik staar naar mijn schoot en pak de versnellingspook zo stevig vast dat ik de knop bijna fijnknijp. Ik slik en kijk op. ‘Nou, je zult dan inmiddels wel weten dat Damen en ik niet meer bij elkaar zijn. Ik had gewoon gehoopt vlug even naar binnen te kunnen om een paar spulletjes op te halen. Want zoals je ziet…’ ik rits mijn tas open en steek mijn hand erin, ‘heb ik de sleutel nog steeds.’
Ik houd hem op en zie hoe het zonlicht op de sleutel valt, waardoor het metaal glinstert. Ik voel me zo boos en gekwetst dat ik er niet op voorbereid ben wanneer ze de sleutel uit mijn hand grist.
‘Nu vraag ik je nog een keer vriendelijk om dit terrein te verlaten,’ zegt ze terwijl ze de sleutel diep in haar borstzakje steekt. Ik kan de omtrek van het ding nog zien onder de stof, die strak over haar enorme borsten gespannen staat. Nauwelijks geeft ze me de tijd mijn voet van het ene naar het andere pedaal te brengen voor ze zegt: ‘Hup, toe, schiet op een beetje, achteruit met die bak. Ik vraag het je niet nog een keer.’
Negenentwintig
Wanneer ik weer naar Zomerland ga, sla ik het landen in het zachte, heerlijk ruikende grasveld maar over. Ik land meteen in het midden van wat ik nu zie als de hoofdstraat. Ik krabbel overeind, klop mijn broek af en kijk verbaasd om me heen, waar iedereen gewoon doorgaat met wat hij aan het doen is, alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat er iemand letterlijk uit de lucht komt vallen en op straat landt. Alhoewel dat hier misschien ook wel zo is.