Voor ik antwoord kan geven, draait Stacia zich naar me toe. ‘Jezus, Debiel. Kun je ’t zien?’
Ik geef geen antwoord. Ik doe alsof ik haar niet hoor terwijl ik me volledig concentreer op Damen. Ik doe net alsof ze niet bestaat, ook al zitten ze zo in elkaar verstrengeld dat ze bijna samensmelten. Ik zou zo graag willen dat hij omkeek en mij zag – echt zag – op dezelfde manier als vóór al dit gedoe.
Als hij dan een keer zijn hoofd optilt, boort zijn blik dwars door me heen, alsof ik niet de moeite waard ben, of zelfs onzichtbaar.
Die blik verdooft me, laat me als bevroren en sprakeloos achter. Ik kan me niet bewegen.
‘Eh… hal-lo?’ roept Stacia nu naar me, zo hard dat iedereen haar kan horen. ‘Doe eens even normaal, zeg. Kan ik je misschien helpen? Is er ook maar iemand die je nog kan helpen?’
Een paar meter van mij vandaan zie ik Miles en Haven zitten, die me hoofdschuddend aankijken. Ze zouden het liefst helemaal niets met me te maken willen hebben. Dan slik ik en ik houd mezelf voor dat ze dit niet zelf doen – Roman is de schrijver, producent, regisseur en maker van deze belachelijke voorstelling.
Dan kijk ik Roman aan. Mijn maag geeft de bekende waarschuwing terwijl ik mijn best doe de gedachten in zijn hoofd te bereiken. Ik wil verder graven dan die inhoudsloze laag met de gebruikelijke domme onzin. Ik moet erachter zien te komen of er meer is dan de irritante, suikerverslaafde, geile tiener die hij ons allemaal laat zien. Want ik geloof er niets van. Het beeld dat ik gisteren op het kristal zag verschijnen – Roman met die kwaadaardige, triomfantelijke grijns op zijn gezicht – is een aanwijzing voor een veel duisterder kant van hem. Zijn grijns wordt breder en langzaam aan verdwijnt alles om me heen als hij me nog indringender aankijkt.
Even bestaat er niets anders dan Roman en ik.
Ik word een lange tunnel in getrokken, sneller en sneller, door een kracht buiten mijn bereik. Ik glijd weg in de peilloze diepten van zijn gedachten en Roman selecteert zorgvuldig wat hij me wil laten zien. Damen die een feestje geeft in onze suite in het Montage-hotel, een feestje waarvoor Stacia, Honor, Craig en alle andere leerlingen zijn uitgenodigd die ons nooit eerder zagen staan. Een feestje dat dagenlang duurt, tot iemand hem het hotel uit schopt omdat hij de kamer vernield heeft. Hij toont me allerlei weerzinwekkende dingen die ik liever niet wil zien. Zijn voorstelling eindigt met het allerlaatste beeld dat ik gisteren ook op het kristallen tablet zag.
Ik val achterover van het bankje af en land op de grond met mijn benen in de lucht. Hij houdt me stevig vast. Als het visioen opklaart, begint de hele school te joelen en te schelden: ‘Debiel! De-biel!’ Vol afschuw moet ik toekijken hoe mijn gemorste rode drankje over het tafelblad vloeit en langs de rand naar beneden druppelt.
‘Is alles wel goed met je?’ Roman staart naar me terwijl het me moeite kost om overeind te krabbelen. ‘Ik weet dat het moeilijk is om die beelden te zien, Ever. Ik heb het ook meegemaakt. Maar het is allemaal beter zo, echt waar. Ik ben bang dat je mij maar gewoon moet vertrouwen.’
‘Ik wist wel dat jij het was,’ sis ik naar hem als ik opsta. Ik tril van woede. ‘Ik wist het al die tijd al.’
‘Inderdaad.’ Hij grijnst. ‘Inderdaad. Een puntje voor jou. Maar ik zal je vast waarschuwen, ik heb nog minstens tien punten voorsprong.’
‘Hier kom je niet mee weg,’ zeg ik. Geschokt zie ik hoe hij zijn middelvinger in het plasje van mijn rode drank dipt en de druppels daarna op zijn tong laat vallen. Hij doet het zo afgemeten, zo opvallend, dat het lijkt alsof hij er iets mee wil zeggen. Het is een hint.
Net als zich een idee in mijn hoofd vormt, likt hij zijn lippen af. ‘Kijk, dat is dus precies waar je de mist in gaat.’ Hij draait zijn hoofd om, waardoor ik een tekening op zijn nek kan zien. Het is de gedetailleerde ouroborostatoeage, die alweer vlug verdwijnt. ‘Ik ben er al mee weggekomen, Ever.’ Hij grinnikt. ‘Ik heb al gewonnen.’
Achtentwintig
De tekenles heb ik laten schieten. Na de lunch ben ik meteen weggegaan.
Nee, wacht, dat is niet waar. Ik ben nog tijdens de lunch vertrokken. Een paar tellen na mijn afschuwelijke gesprek met Roman ren ik naar het parkeerterrein, uiteraard nageroepen met het oneindig populaire ‘De-biel! De-biel!’ Ik stap vlug in en trap het gaspedaal in ruim voor de bel weer gaat.
Ik moest daar weg – weg van Roman en zijn afgrijselijke tatoeage. Het was een gedetailleerde ouroboros die af en toe zichtbaar werd, dezelfde als toen op Drina’s pols.
Hét teken dat Roman bestempelt als rebellerende onsterfelijke, precies zoals ik al die tijd al vermoedde.
Damen heeft me nooit gewaarschuwd. Hij wist niet eens dat ze bestonden tot Drina doordraaide. Maar dan nog kan ik niet geloven dat het zo lang duurde voor ik het doorhad. Ja, hij eet en drinkt gewoon en ik kan een aura om hem heen zien en zijn gedachten lezen, maar het was allemaal voor de show. Het doet me denken aan gebouwen op het terrein van een filmstudio in Hollywood. Dat zijn ook losse, gedetailleerde gevels zonder iets erachter. Dat is precies wat Roman heeft gedaan. Hij heeft die vrolijke, vriendelijke tiener uit Engeland met zijn zonnige, felle aura en zijn blije, geile tienergedachten expres verzonnen. Diep vanbinnen lijkt hij daar helemaal niet op.