Home>>read Blauwe maan free online

Blauwe maan(46)

By:Alyson Nol


We praten eerst wat over koetjes en kalfjes, tot ze tegenover me komt zitten. Ze houdt haar kopje thee tussen haar handen geklemd. ‘Wat ben je gegroeid! Ik weet dat ik klein ben, maar je steekt wel erg boven me uit, zeg!’

Ik haal mijn schouders op. Ik weet niet wat ik moet zeggen, wel dat ik er maar aan moet wennen. Als je in een paar dagen tijd een aantal centimeter groeit, dan merken mensen om je heen dat nu eenmaal. ‘Ik ben een laatbloeier, denk ik. Zal wel een groeispurt zijn of zoiets.’ Mijn glimlach is onhandig en ik heb het idee dat ik een beter antwoord moet verzinnen of dit met meer overtuiging moet leren brengen.

Ze bekijkt me van top tot teen en knikt. Ze gelooft er geen woord van, maar besluit er niet op door te gaan. ‘Hoe gaat het met het afschermen van je gedachten?’

Ik slik en knipper met mijn ogen, en kort daarna nog een keer. Ik heb me zo geconcentreerd op mijn huidige problemen dat ik niet meer heb gedacht aan het zogenaamde schild dat ze me geleerd heeft te maken. De afscherming die me de vorige keer dat Damen er niet was beschermde tegen alle willekeurige geluiden en beelden. Het schild dat ik heb afgebouwd zodra hij weer terug was.

‘O, dat eh… ik ben er een beetje mee gestopt.’ Ik krimp ineen als ik het mezelf hoor zeggen, want het duurde bijna een hele middag om die bescherming te creëren.

Ze glimlacht en kijkt naar me over het randje van haar theekopje heen. ‘Dat verbaast me niets. Normaal zijn is lang niet zo leuk als iedereen denkt als je eenmaal iets bijzonders hebt meegemaakt.’

Ik breek een stukje van mijn havermoutkoekje af en haal mijn schouders op. Als ik het voor het zeggen had, zou ik maar al te graag kiezen voor ‘normaal’ in plaats van de situatie zoals die nu is.

‘Als je niet hier bent vanwege het mentale schild, waarvoor dan wel?’

‘Weet je dat niet eens? Lekkere helderziende ben jij.’ Ik lach schaapachtig, maar veel te hard voor zo’n stom, flauw grapje.

Ava haalt haar schouders op. Met een vinger vol ringen raakt ze het randje van haar kopje aan en volgt het in cirkels. ‘Ik ben geen gevorderde gedachtelezer zoals jij. Maar ik heb het gevoel dat er iets ernstigs speelt.’

‘Het gaat om Damen,’ begin ik, maar ik bijt vlug op mijn lip. ‘Hij… hij is veranderd. Hij is koud, afstandelijk, zelfs gemeen, en ik…’ Ik sla mijn ogen neer. De waarheid achter de woorden maakt het zoveel lastiger om ze hardop te zeggen. ‘Hij belt me niet terug, hij praat niet tegen me op school, hij is zelfs bij Engels op een andere plek gaan zitten en nu… Nu gaat hij uit met een trut die… nou ja, ze is afschuwelijk. Ik bedoel echt, onvoorstelbaar afgrijselijk. En nou is hij dat ook en…’

‘Ever,’ begint ze. Haar stem is aardig en warm en haar ogen staan vriendelijk.

‘Het is niet wat je denkt,’ zeg ik vlug. ‘Echt niet. Damen en ik zijn niet uit elkaar gegaan. We hadden geen problemen, dat was het niet. Het was gewoon de ene dag allemaal nog perfect en de volgende… niet meer.’

‘Is er iets gebeurd wat die verandering teweeggebracht heeft?’ Ze kijkt nadenkend naar me.

Ja, Roman dook op, denk ik. Maar ik kan mijn vermoedens niet uitleggen. Ik kan haar niet vertellen dat ik geloof dat Roman een rebellerende onsterfelijke is (ook al wijst alles erop dat ik ernaast zit). Dat ik denk dat hij een vorm van massahypnose of een toverspreuk gebruikt (al weet ik niet eens of dat wel kan) om iedereen op Bay View te laten doen wat hij wil. Ik kan haar alleen toevertrouwen dat Damen de laatste tijd zo raar doet – de hoofdpijn, het zweten en een paar andere niet-geheime dingen waarover ik wel kan praten.

Daarna wacht ik met ingehouden adem, maar ze nipt aan haar thee en kijkt uit het raam naar de prachtige tuin om het huis. Dan richt ze haar blik weer op mij. ‘Vertel me alles wat je weet over Zomerland.’

Ik staar naar de twee helften van mijn koekje en pers mijn lippen op elkaar. Ik heb die naam nooit zo hardop en nonchalant voorbij horen komen. Ik dacht altijd dat het een speciale plek was, een geheim van mij en Damen. Nooit heb ik me gerealiseerd dat gewone mensen er ook van af weten.

‘Je bent er vast wel eens geweest.’ Ze zet haar kopje neer en fronst haar voorhoofd. ‘Misschien tijdens je bijna-doodervaring?’

Ik knik en herinner me beide keren dat ik er geweest ben. De eerste keer was ik dood, de tweede keer was ik er met Damen. De magische, mystieke dimensie maakte zo’n speciale indruk met de sterk geurende velden en wuivende bomen dat ik er voorgoed wilde blijven.

‘Heb je ook de tempels en paleizen bezocht?’

Tempels? Paleizen? Ik heb geen gebouw gezien toen ik er was. Olifanten, stranden en paarden – dingen die we zelf lieten verschijnen – dat wel, maar geen huizen of andere tekenen van bebouwing.