Zeventien
‘Gaat het een beetje?’ Miles’ gezicht toont alle pijn en verslagenheid die ik zou moeten voelen als ik niet zo verlamd was.
Ik haal mijn schouders op en weet dat het niet gaat. Hoe kan het nou goed gaan als ik niet eens weet wat er verkeerd is gegaan?
‘Damen is een klootzak,’ zegt hij met een scherpe ondertoon.
Ik zucht alleen maar. Ik kan het niet uitleggen en ik begrijp het zelf niet eens, maar ik weet diep vanbinnen dat het allemaal veel ingewikkelder is dan het lijkt.
‘Nee, dat is hij niet,’ mompel ik. Ik klauter de auto uit en smijt het portier harder dicht dan nodig.
‘Ever, kom op! Ik bedoel, het spijt me heel erg dat ik je hierop moet wijzen, maar je hebt toch hetzelfde gezien als ik net, hè?’
Haven staat bij het hek te wachten en ik loop naar haar toe. ‘Geloof me, ik heb het allemaal gezien,’ verzeker ik hem. In gedachten herhaal ik de scène en steeds druk ik op de pauzeknop zodra ik zijn kille ogen zie, zijn lauwe energie en zijn gebrek aan interesse in mij…
‘Dus je bent het ermee eens? Dat hij een klootzak is?’ Miles kijkt me nauwlettend aan. Hij wil zeker weten dat ik niet het soort meisje ben dat zich zo laat behandelen door een jongen.
‘Wie is een klootzak?’ vraagt Haven, kijkend van de een naar de ander.
Miles kijkt naar mij en vraagt me toestemming met zijn ogen. Als hij ziet dat ik mijn schouders ophaal, wendt hij zich tot Haven en antwoordt: ‘Damen.’
Haven knijpt haar ogen tot spleetjes. Haar hoofd zit vol gonzende vragen. Maar daarvan heb ik er zelf wel genoeg, zonder dat ik een antwoord kan bedenken. Vragen als: wat gebeurde er nou net? En: sinds wanneer heeft Damen een aura om zich heen?
‘Miles zal het je wel vertellen,’ zeg ik als ik naar hen kijk voor ik wegloop. Dolgraag zou ik normaal zijn, zodat ik hen in vertrouwen kan nemen en in tranen kan uitbarsten met mijn hoofd op hun schouders. Maar er is zoveel meer aan de hand dan zij met hun menselijke blik kunnen zien. En ook al kan ik nog niets bewijzen, ik weet dat als ik antwoorden wil, ik direct naar de bron moet stappen.
Ik kom bij het lokaal aan, waar ik niet treuzel bij de deur, zoals ik dacht dat ik zou doen, maar mezelf verbaas door gewoon binnen te stormen. Ik zie Damen tegen de rand van Stacia’s tafel leunen, lachend en grapjes makend en flirtend met haar. Het lijkt wel alsof ik een hevige déjà vu heb.
Je kunt het aan, zeg ik tegen mezelf. Je hebt dit eerder meegemaakt.
Ik denk terug aan het moment, nog niet eens zo lang geleden, waarop Damen deed alsof hij interesse had in Stacia, alleen maar om te zien hoe ik zou reageren.
Hoe dichterbij ik kom, hoe meer ik me realiseer dat dit heel anders is dan de vorige keer. Toen hoefde ik alleen maar in zijn ogen te kijken om daar een beetje medeleven te vinden, een klein beetje spijt dat hij nooit echt kon verbergen.
Als ik nu zie hoe overdreven Stacia haar best doet door met haar haren te spelen en flink met haar wimpers te knipperen, lijkt het wel alsof ik onzichtbaar ben.
‘Eh… pardon.’ Ze moeten wel opkijken, maar ergeren zich allebei aan de onderbreking. ‘Damen, zou ik je… eh… eventjes kunnen spreken?’ Ik duw mijn handen in mijn broekzakken zodat hij niet kan zien hoe erg ze trillen. Ik dwing mezelf rustig adem te halen zoals een normaal iemand zou doen – in en uit, langzaam en rustig, zonder te hijgen of naar adem te happen.
Ik zie de blik die Stacia en hij met elkaar wisselen. Dan barsten ze tegelijkertijd in lachen uit. Net als Damen iets wil zeggen, komt meneer Robins de klas binnen. ‘Als iedereen wil gaan zitten, alsjeblieft! Op je plek!’
Ik maak een gebaar naar de tafel achterin. ‘Ga je gang.’
Ik volg hem en moet me inhouden om hem niet bij zijn schouders te pakken, rond te draaien en hem te dwingen me recht aan te kijken terwijl ik schreeuw: Waarom heb je me in de steek gelaten? Wat is er in godsnaam met je gebeurd? Hoe kun je me dat nou aandoen – op die avond van alle avonden?
Toch weet ik dat zo’n directe aanpak alleen maar in mijn nadeel werkt. Als ik al iets wil bereiken, zal ik dat op een kalme, rustige en nonchalante manier moeten doen.
Ik laat mijn tas op de grond vallen en leg mijn boek, kladblok en pen op een stapeltje voor me neer. Ik glimlach naar hem alsof ik niet meer ben dan een kennis die een praatje wil maken op een doorsneemaandagochtend. ‘En, wat heb je allemaal gedaan dit weekend?’
Hij haalt zijn schouders op en laat zijn blik over me glijden voor hij me aankijkt. Het duurt even voor ik besef dat de gemene gedachten die ik nu hoor rechtstreeks uit zijn hoofd komen.
Ach, als ik dan al een stalker moet hebben, dan ziet ze er in elk geval niet slecht uit, hoor ik hem denken. Zijn wenkbrauwen trekken samen als ik instinctief naar mijn iPod grijp. Ik wil het geluid van zijn gedachten overstemmen, maar weet dat ik het risico niet kan nemen daardoor iets belangrijks te missen. Ook al doet het nog zo’n pijn om alles te horen. Ik heb nooit eerder toegang gehad tot Damens gedachten, heb nooit kunnen horen wat hij dacht. Maar nu ik dat wel kan, weet ik niet of ik dat nog steeds wil.