Home>>read Blauwe maan free online

Blauwe maan(33)

By:Alyson Nol


Tenzij er iets vreselijks aan de hand is.

Het ontbreekt nog aan bewijzen, maar diep vanbinnen weet ik dat er iets mis is. De manier waarop hij de laatste tijd niet helemaal honderd procent is – de rare, lege blikken die ik me echt niet verbeeld ook al duren ze maar zo kort, en daarbij nog het zweten, de hoofdpijn, het mislukken van de pogingen om voorwerpen te laten verschijnen, net als de toegang tot Zomerland… Alles bij elkaar is er maar één logische conclusie: hij is ziek.

Ware het niet dat Damen niet ziek kan worden.

Toen hij eerder vanavond zijn vinger prikte aan de puntige doorn van een roos, kon ik zien dat de wond binnen enkele ogenblikken genas.

Misschien moet ik toch maar een paar ziekenhuizen bellen, voor alle zekerheid.

Alhoewel Damen nooit naar een ziekenhuis zou gaan. Dat is voor hem een teken van zwakte, van hulpeloosheid. Hij zal nog eerder wegkruipen als een gewond dier, schuilen op een plek waar hij alleen kan zijn.

Maar hij heeft geen verwondingen, want die genezen meteen weer. Bovendien zou hij nooit wegkruipen en ergens schuilen zonder het mij te vertellen.

Alhoewel… ik was er net zo van overtuigd dat hij nooit zou wegrijden zonder mij, en moet je kijken hoe dat is afgelopen.

Ik rommel in zijn lades op zoek naar de Gouden Gids – nog zo’n voorwerp dat hij laat rondslingeren om normaal te lijken. Het is zeker waar dat Damen nooit zelf naar een ziekenhuis zou gaan, maar als hij een ongeluk gehad heeft of er iets anders is gebeurd waar hij geen controle over had, dan bestaat de kans dat iemand anders hem wel naar een ziekenhuis gebracht heeft zonder hem om toestemming te vragen.

Dat idee druist weliswaar volledig in tegen Romans (waarschijnlijk gelogen) verhaal dat hij Damen in volle vaart zag wegrijden, maar het weerhoudt me er niet van elk ziekenhuis in de omgeving van Orange County te bellen en te vragen of er een Damen Auguste is binnengebracht. Elke keer krijg ik een ontkennend antwoord.

Nadat ik het laatste ziekenhuis geprobeerd heb, vraag ik me af of ik de politie dan maar moet bellen. Maar dat lijkt me geen goed idee. Wat moet ik hun vertellen? Dat mijn zeshonderd jaar oude, onsterfelijke vriendje ’m gesmeerd is?

Ik kan net zo goed zelf de Coast Highway op rijden, op zoek naar een zwarte BMW met donkergetinte ruiten en een aantrekkelijke jongen achter het stuur. De spreekwoordelijke speld in een hooiberg hier in Laguna Beach.

Mijn andere optie is hier blijven zitten. Hij zal hier toch een keer moeten terugkeren.

Ik loop de trap op naar zijn kamer en troost me met de gedachte dat als ik niet bij hem kan zijn, ik in elk geval nog zijn bezittingen om me heen heb. Ik maak het me gemakkelijk op het fluwelen bankje en kijk om me heen naar alle dingen die voor hem het waardevolst zijn. Ik hoop maar dat ik daar nog steeds bij hoor.





Vijftien


Mijn nek doet zeer. Mijn rug voelt pijnlijk. Zodra ik mijn ogen opendoe en om me heen kijk, begrijp ik waarom. Ik heb de hele nacht in deze kamer geslapen. Op deze antieke, fluwelen zitbank, die ooit bedoeld was voor luchtige gesprekken, voorzichtig geflirt, maar zeker niet om er een hele nacht op door te brengen.

Het kost me moeite om op te staan. Mijn spieren spannen zich in protest als ik mijn armen strek, eerst in de lucht en daarna naar mijn tenen. Ik buig mijn bovenlichaam naar links en naar rechts en draai mijn hoofd rond, eerst de ene kant op, dan de andere. Dan pas loop ik naar de dikke, velours gordijnen en trek ze open. De kamer wordt overspoeld door zo’n golf van licht dat mijn ogen tranen en prikken. Mijn pupillen kunnen zich niet eens aanpassen voor ik de gordijnen weer dichttrek. Ik zorg ervoor dat de lappen van de stof over elkaar heen vallen en er geen enkel zonlicht meer naar binnen valt. De ruimte is weer gehuld in het permanente duister van middernacht. Damen heeft me al eens gewaarschuwd dat de felle zonnestralen in Zuid-Californië schadelijk kunnen zijn voor de waardevolle inhoud van deze kamer.

Damen.

Als ik alleen al aan hem denk, zwelt mijn hart op van verlangen. Ik voel een overweldigende pijn, mijn hoofd wordt licht en ik begin te wankelen op mijn benen. Ik grijp een ouderwets houten kastje vast en mijn vingers tasten de bewerkte rand af. Mijn ogen zoeken in het donker en helpen me herinneren dat ik lang niet zo alleen ben als ik me voel.

Overal waar ik kijk, zie ik zijn gezicht. Zijn beeltenis is perfect op het doek gezet door de grootste schilders van de wereld, gevat in lijsten die zo uit een museum kunnen komen en opgehangen aan deze muren. De Picasso waarop hij het donkere, sombere pak draagt, de Velázquez waarop hij op een steigerend, wit paard zit – elk schilderij toont me het gezicht dat ik zo goed ken. Maar dit keer zien de ogen er afstandelijk en spottend uit, de kin arrogant geheven, de lippen – de warme, zachte lippen die ik zo graag weer wil kussen dat ik ze bijna kan voelen – alles lijkt zo koel, gereserveerd en frustrerend afstandelijk, alsof ze me allemaal waarschuwen om niet dichterbij te komen.