Home>>read Blauwe maan free online

Blauwe maan(31)

By:Alyson Nol


Ze kijkt me aan met haar ogen half dichtgeknepen. Haar dunne lippen bewegen bijna niet als ze zegt: ‘Het spijt me, die informatie is vertrouwelijk.’ Ze duwt haar lange, donkere paardenstaart naar achteren over haar schouder met zo’n abrupte, onvriendelijke beweging alsof dat aangeeft dat het gesprek nu voorbij is.

Ik knijp mijn ogen tot spleetjes, concentreer me op haar donkeroranje aura en besef dat zij waarde hecht aan geordendheid en zelfbeheersing. Precies het tegenovergestelde van wat ik heb laten zien door langs de lange rij wachtenden te lopen. Ik realiseer me ook dat ik haar voor me moet winnen als ik de informatie wil krijgen die ik nodig heb. Wat ik vooral niet moet doen is hooghartig of verontwaardigd reageren. Dus leg ik rustig uit dat ik de andere gast ben die vanavond in de kamer zou slapen.

Ze kijkt naar me, kijkt dan nog eens naar het oudere stel achter me en zegt: ‘Het spijt me, maar u zult op uw beurt moeten wachten. Net. Als. Alle. Anderen.’

Ik weet dat ik nu hooguit tien seconden heb voor ze de bewaking erbij roept.

‘Dat weet ik wel,’ zeg ik op een lagere, vertrouwelijke toon. ‘En het spijt me ook echt heel erg, maar ik…’

Ze wacht af terwijl haar vingers voorzichtig in de richting van de telefoon kruipen. Ik kijk goed naar haar lange, rechte neus, haar dunne, onopgemaakte lippen en de onopvallende zwelling rondom haar ogen. Opeens begrijp ik hoe ik mijn zin kan krijgen.

Ze is gedumpt. Ze is zo kort geleden door haar vriend aan de kant gezet dat ze er nu nog elke avond om huilt voor ze in slaap valt. Elke dag denkt ze eraan – de hele dag lang. Het moment achtervolgt haar bij alles wat ze doet, overdag tijdens haar werk en ’s nachts in haar dromen.

‘Het zit zo, ik…’ Ik wacht even en doe alsof het me moeite kost om deze woorden hardop te zeggen. In alle eerlijkheid weet ik nog niet welke woorden ik moet kiezen. Ik schud mijn hoofd en begin opnieuw. Als een leugen echt moet lijken, kun je maar beter zo dicht mogelijk bij de waarheid blijven. ‘Hij kwam niet opdagen op het moment dat we hadden afgesproken en daarom… nou ja… ik weet dus niet eens zeker of hij nog wel komt.’ Ik slik en krimp ineen als ik besef dat de prikkende tranen in mijn ogen echt zijn.

Ik kijk weer naar haar en zie haar gezicht als het ware ontdooien – de dunne, strakke mond, de half dichtgeknepen ogen en de arrogante houding van haar hoofd – het heeft allemaal plaatsgemaakt voor medeleven, solidariteit en eensgezindheid. Het werkt! We zijn nu net zussen, trouwe leden van dezelfde vrouwenclub, onlangs aan de kant gezet door hun vriendje.

Ze tikt wat in op haar toetsenbord en ik richt me op haar energie zodat ik kan zien wat zij ziet. De letters op het scherm flitsen voorbij en ik zie dat onze kamer, suite 309, nog steeds leeg is.

‘Ik weet zeker dat hij alleen maar te laat is,’ zegt ze, ook al gelooft ze er geen woord van. In haar ogen zijn alle mannen rotzakken, daar is ze van overtuigd. ‘Als je een identiteitskaart bij je hebt en je kunt legitimeren, dan kan ik…’

Voor ze haar zin kan afmaken, ben ik al weg. Ik draai me om en ren terug naar buiten. Ik heb geen sleutel nodig. Ik zou niet in mijn eentje in die zielig lege kamer kunnen gaan zitten, wachtend op de man van mijn dromen die toch niet van plan is te komen opdagen. Ik moet verder, ik moet blijven zoeken. Er zijn nog twee andere plekken waar ik hem kan vinden. Ik ren terug naar de auto en rijd naar het strand, vurig hopend dat hij daar is.





Veertien


Ik parkeer de auto vlak bij de Shake Shack en wandel naar de oceaan, voorzichtig op de tast de weg zoekend langs het donkere, kronkelige pad. Ik wil Damens geheime grot vinden, ook al ben ik er pas één keer eerder geweest – toevallig precies die ene andere keer dat we ‘het’ bijna hadden gedaan. Als ik me niet had bedacht op het laatste moment. Volgens mij is dat een karaktertrekje dat ik al eeuwen bezit: op het laatste moment toch maar weer terugkrabbelen. Het is dat, of ik overlijd plotseling. Dus ja, ik had toch gehoopt dat het vanavond eindelijk eens anders zou lopen.

Zodra mijn voeten wegzakken in het zand en ik in de richting van zijn schuilplaats loop, voel ik de teleurstelling opkomen als ik merk dat het er allemaal ongeveer net zo bij ligt als we het hebben achtergelaten: dekens en handdoeken netjes opgevouwen op een stapel in de hoek, surfplanken naast elkaar tegen de grotwand geleund en een wetsuit over een stoel gedrapeerd. Nergens zie ik een spoor van Damen.

Ik heb nu nog maar één plek te gaan. Ik zucht diep, hoop er het beste van en ren terug naar de auto. Het verbaast me hoe snel en sierlijk mijn ledematen bewegen, hoe mijn voeten vlak boven het zand lijken te zweven. De afstand tussen de grot en de auto heb ik in no time afgelegd. Ik ben amper begonnen te rennen en nu zit ik alweer achter het stuur en start de Kever. Ik vraag me af hoe lang ik dit al kan en welke andere gaven mijn onsterfelijkheid me nog meer brengt.